Het sliep prima in dat boothotel en het ontbijt bleek eveneens prima. Het leuke van een buffet is dat je kan kiezen.
Ik zat heerlijk te genieten van een minicroissantje met jam, een cracker met fricandeau, een bakje yoghurt met honing en gepofte rijst en een appeltje.
En keek met verbazing naar wat er aan de overkant van de tafel allemaal naar binnen ging. Eerst ook een minicroissantje met jam. Toen een grote maanzaadbol met scrambled eggs en gebakken spek.


En dat was blijkbaar nog niet genoeg, want toen nòg een grote bol met ham en kaas. Waar laat die man het? Ik weet het niet hoor. Ik ben altijd degene die op moet letten dat ik niet teveel aankom en hij schuift allerlei caloriebommen naar binnen en blijft altijd hetzelfde!
Het enige waarvan we ongeveer dezelfde hoeveelheid nemen is koffie.
In ieder geval hadden we dus een goede bodem gelegd voor onze stadswandeling van vandaag.
Dat was geen van te voren uitgezette van de VVV of zoiets, maar een heel persoonlijke.
Afgezien van het huis in de Saftlevenstraat, waar ik in Memory Lane al over schreef, wilde ik straten bezoeken die ik alleen uit verhalen kende. Jeugdverhalen van mijn vader. Hij was de oudste van 8 kinderen en heeft voor de Saftlevenstraat nog op drie andere adressen gewoond: hij is geboren in de Blokmakerstraat, opgegroeid op de Mathenesserdijk en in de Dirk Danestraat. De adressen lagen dicht bij elkaar, dat was voor ons wel makkelijk natuurlijk.
Het was vanaf het hotel best te lopen, eerst door de stad en daarna een groot stuk langs de Delfshavense Schie. Wat mij opviel? Dat er blijkbaar nog niet zoveel veranderd is ten opzichte van de gildekwartieren in de Middeleeuwen. Een hele straat met kappers en barbiers, een andere met autogarages en bandenbedrijven, je vraagt je af hoe die allemaal naast elkaar kunnen bestaan, maar blijkbaar lukt het. Daar moet je dan denk ik toch voor in de grote stad zijn.
Het geboortehuis van mijn vader was er niet meer. In de oorlog is bij het bombardement de Blokmakerstraat vernield, daar staan nu na-oorlogse flats.
Op de Mathenesserdijk stond ik erg te twijfelen of dit misschien nog wèl het originele huis was, en tot mijn plezier las ik op internet dat dit gebouw uit 1925 stamt.
Dus daar heeft mijn vader ook echt gewoond, van zijn 2e jaar tot zijn 8e jaar. Ik was een beetje aangedaan, dat hij daar zijn peuterstapjes heeft gezet, een schoolkind werd. Een Rotterdams jongetje wat halsbrekende toeren uithaalde, door met zijn fiets over de uiterste rand van de havenkades te rijden. Dat hij nooit in het water gepleurd is (om het maar even op z’n Rotterdams te zeggen) mag een wonder heten.
Toen het gezin groter werd zijn ze dus naar de Dirk Danestraat verhuisd, die daar ook weer vlak bij was.
Ook dat huis heeft de oorlog niet doorstaan, mijn zus wist dat het gezin, omdat de woning zo beschadigd was dat hij op instorten stond, nogmaals is verhuisd. Toen dus naar de Saftlevenstraat, mijn vader was toen 15.
Ik vond het echt zó gaaf om daar in die buurt rond te lopen en te kijken, wetende dat hij daar gespeeld had, naar school gegaan was, kortom stadsjongetje geweest was.
Ikzelf heb mijn vader namelijk nooit als stadsmens gekend, hij wilde altijd ruimte en natuur om zich heen. Daarom had hij later ook nooit behoefte om terug te gaan en me die straten te laten zien.
Maar nu deed ik dat dus gewoon zelf!
Uiteindelijk hadden we alles gezien wat ik wilde en gingen we op zoek naar koffie. Bij een buurtcafeetje aan de Schiedamseweg mengden we ons tussen een stel rasechte Rotterdammers, zo te zien mensen die daar dagelijks hun koffie (of ochtendbiertje) en babbeltje kwamen halen. Echt oergezellig en we werden ook gewoon in de gesprekjes betrokken.
Ik genoot stiekem van het Rotterdamse accent, ik had zo mee kunnen doen. De Groningse tongval lukt me niet, maar het Westerse Rotterdams en Leids zijn me eigenlijk aangeboren. Niet dat we dat thuis spraken, ben je gek. Ook geen Hilversums, waar ik zelf geboren ben. Dat was plat, dat kon bij ons thuis echt niet. Algemeen beschaafd Nederlands, en anders kreeg je op je kop. Maar ik vond het nu heerlijk om dat zangerige toontje te horen en de ronde o’s.
(even een zijstapje: in de corona tijd was er een liedje van Jopie Parlevliet over mondkapjes en zong hij/zij: Tebbie nou op je muil? en ik lachte me daar echt tranen om https://www.youtube.com/watch?v=eslSLLeGoIM)
Na de koffie liepen we de Schiedamse weg helemaal af en was ik ontzettend verrast om zomaar een oeroud stukje Rotterdam aan te treffen. Ik bedoel: hoe bijzonder is dit?

En wat ontzettend mooi dat dit gespaard is gebleven in het afschuwelijke oorlogsgeweld.
Sowieso is het bijzonder vind ik, de mengelmoes van oud en nieuw in Rotterdam. In één straat kan je dat vaak al zien. We hebben ook het beeld van Zadkine gezien, ‘Verwoeste Stad.’ Het verbeeldt zo goed wat er gebeurd is, met het gat in de romp.
In de loop van de middag werd ik wel moe, mijn voet is nog niet 100 % zoals ze voor de breuk was. Ik wilde wel naar het hotel. Maar het was best nog een eindje lopen en ik moest zo nodig plassen. Toch had ik geen zin om daarom nog weer op een terrasje te gaan zitten, ik was ook bang dat ik na rust helemaal niet meer op gang zou komen. Maar ik kon het niet meer volhouden. Juist waren we bij de Kunsthal. Ik pakte mijn museumjaarkaart, kreeg een toegangsticket en ging snel naar de wc. Wat overigens een rare ervaring was, want aan de binnenkant van de deur hing een levensgrote spiegel. Dus zat ik naar mezelf op de plee te kijken! Ik weet niet of dat ook als kunstuiting bedoeld was, maar voor mij hoeft dat echt niet. Maar ik was natuurlijk wel opgelucht dat ik met een lege blaas weer verder kon, dat dan weer wel.
Toen we bij het hotel waren wilde ik even mijn benen laten rusten op bed. Maar juist dat moment was de schoonmaakmeneer bezig op onze kamer. Ik zei: ‘Sorry, ik moet ècht zitten’ en plofte op de gemakkelijke stoel die hij in de deuropening gezet had om te voorkomen dat de deur weer dichtklapte.
Bert ging een biertje drinken op het terras, ik kon werkelijk geen stap meer verzetten.
De kamermeneer maakte het bed netjes op en ging daarna nog in de badkamer aan de gang, ik had toen het hart niet om alvast op dat bed neer te ploffen, dus ik bleef keurig in mijn stoeltje zitten. Er kwam een andere kamermeneer helpen en die had mij eerst niet in de gaten. Werkelijk, de man schoot bijna uit zijn sokken van schrik. Vervolgens kreeg hij de slappe lach en piepte in het Engels dat hij mij niet gezien had omdat mijn jurk zo op de stoelbekleding leek.
En verdomd de man had nog gelijk ook en toen zat ik ook te gieren.
Uiteindelijk waren ze klaar en kon ik eindelijk de beentjes rust gunnen.
Wordt vervolgd.