De vlucht

Ik deed mee aan een mooie schrijfuitdaging, met fotokaarten: Kies 2 willekeurige nummers en ontvang een blauwe en een groene kaart. Schrijf hierover een kort verhaal van rond de 2000 woorden. 
Ik kreeg deze kaarten en schreef hierbij onderstaand verhaal:

(kaarten: 18.02publishing)

De Vlucht

“Klaar voor je grote dag?” Corvus strijkt neer naast zijn kleinzoon en kijkt hem met zijn priemende kraaloogjes aan.
“Ik wil ook mee!” dringt Carrion zich ertussen, voordat haar broer heeft kunnen antwoorden.
“Nee”, zegt Corvus resoluut. “Jij kwam minstens 3 dagen later uit je ei, dus je moet gewoon nog even wat sterker worden. Ik beloof je dat jij ook met me mee mag als je er aan toe bent”. 
Hij wendt zich tot Crowbar, die van zijn ene poot op zijn andere staat te hippen. “Zenuwachtig?”
Crowbar knikt maar zegt dan stoer: “Maar ik kan de hele dag wel vliegen!”
“Dan gaan we!” roept Corvus en hij stijgt met grote vleugelslagen op van het nest. Crowbar doet zijn best om net zo imposant te starten, maar tot zijn ergernis wordt het een onhandig gefladder en hij negeert wijselijk het krassende lachje van Carrion. 
Als hij zijn balans gevonden heeft voelt hij zich zekerder en zweeft uitdagend over het nest.
“Tot ziens, zusje!” schettert hij en voegt zich dan haastig bij zijn grootvader. 

Die vliegt met een rustige zekerheid en Crowbar probeert hem te imiteren.
Corvus went zijn blik naar hem en roept: “Rust en regelmaat!” Crowbar ontspant terwijl hij zijn ritme vindt en het duurt niet lang tot hij net zo gelijkmatig vliegt als zijn grootvader. 
Hij geniet. Hij geniet tot in de punten van zijn slagpennen. Dit zweven, dit vliegen, deze ultieme vrijheid! Niet meer afhankelijk van het nest, weg van zijn zusje en zijn ouders, dit is leven!
“Nu gaan we wat hoger!” roept Corvus en Crowbar merkt tot zijn geluk dat hij hem moeiteloos kan volgen. Hij overstijgt zelfs letterlijk de oudere vogel en hij voelt zich onoverwinnelijk. 
“Ik ben de Koning van de Wereld!” roept hij uit en hij weet dat hij dit moment nooit meer zal vergeten.
Corvus duikt naast hem op en roept: “Kom! Ik wil je wat laten zien!” 
Crowbar volgt zijn grootvader en samen vliegen ze hoog boven … ja wat is het eigenlijk? Crowbar herkent het niet. Het lijkt een rivier maar er is geen water, het lijkt op rots maar het is recht en onnatuurlijk gevormd.
“Koning van de Wereld zei je toch?” vraagt Corvus. “Er is nog eens iemand geweest die dat van zichzelf zei. En die heeft dit laten maken.” 
“Wie was dat?” vraagt Crowbar nieuwgierig. “En wat is het, wat we hier zien?”
“Ik vertel je straks alles”, zegt Corvus. “Ik wil nu eerst dat je goed kijkt. Heel goed kijkt”
“Het is een rivier van steen!” zegt Crowbar. “En hij lijkt eindeloos!”
“Wat zie je nog meer?” dringt zijn grootvader aan. “Dood”zegt Crowbar. “De bomen zijn dood. Ze zijn bruin en verdord en ik zie geen dieren.” 
“Juist”, zegt Corvus.  “Kom, we landen even. Dan kan ik je er rustig over vertellen. Je bent er aan toe”. 

“Hier?” vraagt Crowbar. Hij voelt zich onprettig in deze omgeving, maar hij begrijpt dat zijn grootvader het belangrijk vindt.
“Wat ik je nu ga vertellen hoorde ik van mijn grootvader. En die weer van zijn grootvader en zo verder, een eindeloze rij voorvaderen. Jij moet me beloven dat jij dit ook weer aan jòuw kleinzoon zal vertellen.”
Crowbar knikt. Het bevalt hem dat zijn grootvader hem als een volwassene behandelt, dat hij nu deel mag gaan uitmaken van die lange familietraditie. Het voelt gewichtig.
“Heel lang geleden was er een volk van tweebeners. Niet zoals wij, ze waren veel groter, ze hadden geen veren en ook geen vleugels. Ze hadden zelfs nauwelijks haar, de meesten waren kaal als een worm. Misschien waren ze familie van de viervoeters, ik weet het niet precies. Ze hadden wel voorpoten maar die gebruikten ze niet om te lopen, maar om dingen te pakken en te dragen.
Er waren er veel, heel erg veel. De meesten waren goed. Maar een aantal waren slecht en wilden de anderen overheersen. Toen dat lukte kregen die onderling ook nog strijd en uiteindelijk bleef er éen machthebber over. Die noemde zichzelf de ‘Koning van de Wereld”. Corvus kijkt even schuin naar zijn kleinzoon.
“En hij kon niet eens vliegen”, mompelt Crowbar. Hij vindt het verhaal tot nu toe nog niet zo boeiend en heeft geen idee waarom zijn grootvader dit nou allemaal zo belangrijk vindt. 
“Inderdaad”, knikt Corvus. “Het volk noemde hem Heerser. Hij had de macht. En die steeg hem naar zijn hoofd. Hij wilde iets speciaals hebben, iets dat aan iedereen op de hele wereld liet zien dat hij Heerser was.
Hij ontbood zijn dienaar Hielenlikker, de enige die hij vertrouwde. Die stelde voor om deze stenen rivier te laten maken. Het zou een monument zijn wat zelfs vanuit de lucht te zien was, het zou een grens zijn om zijn volk binnen te houden, het zou een weg zijn om bewakers op te zetten.”

Corvus kijkt naar Crowbar, die ondertussen aan een scheefzittend veertje onder zijn vleugel zit te frunniken.
“XIAU!” krast hij hard.  Crowbar schrikt op. “Ja nou, ik had jeuk en…”
“Xiau!” zegt Corvus nogmaals. 
“Ja u ziet me, maar wat wilt u daarmee zeggen?” Crowbar snapt het niet.
“Xiau was een van de Tweebeners die aan het werk moest voor de Heerser.  Samen met talloze anderen werd hij door Hielenlikker en zijn helpers gedwongen om aan de stenen rivier te werken. “Muur” noemden zij het. Xiau was goed en vriendelijk. Maar hij had het moeilijk. Weggehaald uit zijn huis moest hij werken van zonsopgang tot zonsondergang. Rust kreeg hij alleen op een plek die snel gebouwd was, een paar uur slaap op een koude harde vloer tussen heel veel lotgenoten. Eten was er nauwelijks, 2 keer per dag iets vloeibaars wat ‘soep’ genoemd werd. Xiau wist niet of hij het zou overleven. Hij verloor alle moed en alle kracht. 

Op een avond zat hij met gesloten ogen op de  vloer van het onderkomen toen hij een zacht gekras hoorde. Hij opende zijn ogen en zag een van ons volk voor zich zitten. Het was een verre voorvader van ons, jongen, hij heette Banggai”.

Crowbar knikt, en krijgt wat meer belangstelling. De naam Banggai is beroemd in zijn familie en Crowbar had altijd al het idee dat het een soort held geweest was.
“Banggai was intelligent en nieuwsgierig”, gaat Corvus verder. “Hij had het tochtige stenen nest gezien en hij wilde er meer van weten. Een tijd lang hield hij de plek in de gaten, en hij zag dat het overdag leeg stond, maar dat aan het eind van de dag de tweebenige werkers dodelijk vermoeid arriveerden. Ze kregen hun schamele maal van een paar schreeuwende, weldoorvoede wachters en probeerden daarna uitgeput wat slaap te krijgen.
Eén bepaalde werker viel hem op, omdat hij met zijn rug tegen de wand ging zitten in plaats van te gaan liggen. Zijn ogen waren gesloten maar Banggai wist dat hij niet sliep. Een sfeer van wanhoop en pijn hing zo duidelijk om de werker heen dat Banggai het kon waarnemen. En hij nam nog iets waar, de geest van de tweebener schreeuwde geluidloos om hulp.
Banggai was voorzichtig, maar ook getroffen. Hij vroeg zich af of hij contact kon maken met dit wezen”.

“En lukte dat?” vraagt Crowbar. Hij is nu geboeid geraakt en wil graag weten hoe het verhaal verder gaat.
“Ja”, zegt Corvus eenvoudig.“Banggai en de werker spraken een andere taal. Maar hun geest kon communiceren zonder woorden. Ze vertrouwden elkaar van het begin af aan. Banggai liet toe dat de werker hem aanraakte. De werker liet toe dat Banggai op zijn schouder neerstreek. Alles heel voorzichtig, want dit contact moest tussen hun beiden blijven. Iedere andere werker, of nog erger wachter, zou het kapot maken, daar waren ze beiden van overtuigd. 

Avond aan avond wachtte Banggai de werker op, op de rand van de opening in de wand waar de werker altijd ging zitten. Ze maakten dan oogcontact maar zeiden verder niets. Pas als de anderen sliepen en de wachters buiten rond hun vuur zaten te drinken, vloog Banggai naar de werker toe. Wat in het begin een zacht gekras was, in onze eigen taal, veranderde op den duur in andere klanken, die ze beiden konden spreken en verstaan.
Banggai leerde de naam van de werker, Xiau. En andersom leerde Xiau de naam van onze voorvader.
En dat was niet het enige. Door de aanwezigheid van Banggai begon Xiau weer een doel te krijgen om ’s morgens wakker te worden en ’s avonds terug te keren naar het onderkomen. Het contact met Banggai voorkwam dat hij het opgaf. Hij moest nog steeds uitputtend werk doen, maar hij kon het nu beter verdragen”.

“En toen?” vraagt Crowbar. Hij heeft geen idee hoe dit verhaal gaat aflopen. “Die ‘muur’ is er dus, maar de Tweebeners zijn verdwenen. En de natuur daar is dood, hoe zit dat dan?”
“Dat komt straks”, zegt Corvus. “We gaan het allemaal niet te zwaar maken jongen, het is nu tijd voor wat anders!” Hij stijgt op en roept. “Kom! Probeer maar eens om mij in te halen!”
Dat laat Crowbar zich geen twee keer zeggen, hij lanceert zichzelf bijna om maar zo snel mogelijk weg te vliegen. Hij doet graag met zijn grootvaders spel mee, maar hij wil ook weg van deze nare plek. Corvus draait en duikt, Crowbar doet zijn best om hem daarin te volgen. Hij geniet van de ontspanning en schettert luid van vreugde.
Grootvader leidt hem weg van de deprimerende plek, ze komen weer in groene en gezonde natuur. Uiteindelijk strijken ze neer op de tak van een grote boom. “Hè hè”, zucht Corvus, “Even uitrusten. Dat deed je geweldig jongen, je hebt me goed bij kunnen houden!” Crowbar glimt van trots.
“Ik heb dorst!” zegt hij dan.  “Ik ook”, zegt Corvus, “gelukkig is er hier vlakbij water”.
Ze vliegen langzaam weg van de boom en landen bij een kleine stroom. Als ze gedronken hebben zegt Crowbar: “Grootvader, is dat onderkomen er nog, waar Banggai en Xiau waren? ” 
“Daar kunnen we ook nog wel even heengaan als je dat wilt” antwoordt Corvus,”al is er eigenlijk niets te zien”.
“Ik wil het wel graag”, zegt Crowbar en grootvader knikt. “Kom maar dan” . Ze stijgen weer op een vliegen samen  boven de bomen totdat Corvus zegt: “Daar! Zie je dat witte? Dat is het”. 
Crowbar daalt en ziet de onnatuurlijke scherpe vormen, de kale witte wanden met gaten erin.
Hij landt voorzichtig op de rand van zo’n gat en kijkt naar binnen. Niets, helemaal leeg. Geen voorwerpen, geen geluiden, doodse stilte. 
“XIAU!” roept hij en de echo klinkt als een antwoord. 
“Wat is er van hem geworden?” vraagt hij dan.  

“Ik zal het vertellen”, zegt Corvus.
“ Op een nacht zei hij tegen Banggai; “Ik ben bang dat ik ga sterven. Maar ik wil dat niet hier.” Er kwam vocht uit zijn ogen en Banggai begreep dat het van angst en verdriet was. “Ik help je”, zei Banggai en vertelde hem zijn plan.
De volgende ochtend zagen de wachters een lichaam liggen bij de kuil die de werkers gebruikten om hun behoefte in te doen. Er zwermden zwarte vogels om heen en eentje zat zelfs op de borst en pikte naar de plek waar zijn ogen zaten.
“O, laat maar, die is al dood”, riepen de wachters tegen elkaar. “Die wordt zo wel opgevreten, scheelt ons weer werk” . Ze keken niet meer naar het lichaam om. Toen iedereen was vertrokken naar de bouwplaats ging Xiau, want die was het natuurlijk, rechtop zitten. Banggai en zijn familie leidden hem rustig en voorzichtig naar een veilige plek in het bos.
Ze brachten hem water en voedsel en verzorgden zijn wonden.
Xiau heeft nog een flink aantal maanden in hun midden geleefd en was gelukkig.Toen hij stierf, was dat in vrijheid. “
Corvus kijkt zijn kleinzoon aan en ziet dat die onder de indruk is. “Kom, zegt hij, we gaan hier weg”.
Crowbar gaat mee maar laat het verhaal nog even op zich inwerken. Hij is trots op Banggai en op zijn volk, maar voelt zich triest vanwege Xiau.
Maar als hij weer vliegt, vult het gevoel van vrijheid en geluk zijn hart weer. Toch wil hij nog éen ding weten.
“Grootvader, waarom is alles bij die ‘muur’ zo dor en doods? “ roept hij.
Corvus komt naast hem vliegen. “Wat er precies gebeurd is weet ik niet”, zegt hij. “Maar het komt doordat de Heerser alles vergiftigde. Zijn eigen geest als eerste, en daarna alles in zijn omgeving. Deze tweebeners hadden de beschikking over onnatuurlijke middelen en wapens en dat werd hun eigen ondergang. Wij hebben besloten dat niet verder te onderzoeken. Het leidt immers tot niks goeds.”
Crowbar knikt instemmend en raakt daardoor direct uit balans. “Hahaha”, krast Corvus en dat maakt de stemming gelijk weer luchtig.
“Kom jongen!” roept hij dan. “Wie het eerste thuis is!”

Als Crowbar bijna bij het nest is, verstopt hij zich op een tak dichtbij tussen de bladeren. Hij ziet Carrion in het nest zitten. “Ik zie jou!” roept ze en Crowbar herhaalt zachtjes “Xiau”. Hij grinnikt in zichzelf. Dan vliegt hij naar Carrion toe en strijkt met zijn wang langs de hare. “Hallo lief zusje, daar ben ik weer!”
Corvus landt ook op de rand van het nest en zegt: “Wees maar trots op je broer, want hij heeft zijn eerste lange vlucht fantastisch goed gedaan!”
Carrion kijkt met stralende oogjes naar Crowbar. “Geweldig! En weet je? Over drie dagen mag ik met grootmoeder mee!” zegt ze. “Ze wil me wat laten zien” . 

2 gedachten over “De vlucht

Geef een reactie

Vul je gegevens in of klik op een icoon om in te loggen.

WordPress.com logo

Je reageert onder je WordPress.com account. Log uit /  Bijwerken )

Facebook foto

Je reageert onder je Facebook account. Log uit /  Bijwerken )

Verbinden met %s

Deze site gebruikt Akismet om spam te bestrijden. Ontdek hoe de data van je reactie verwerkt wordt.