Met twee van ‘mijn’ kinderen en Lenny ga ik in de auto naar het bos.
Het zijn een broertje en zusje, laten we ze Maurits en Fleur noemen.
Maurits is 8, Fleur is 6 en ze zitten op de achterbank van onze Twingo.
“Naar welk bos gaan we?”, vraagt Fleur.
“Naar het hondenlosloopgebied”, zeg ik, “We zijn er al vaker geweest”
“O ja”, weten ze allebei weer, “Daar met die bomen”
Ik knik. “Daar ja”
We rijden door het dorp.
“Als je hoogtevrees hebt, moet je maar niet in de ruimte gaan”, zegt Maurits.
“Ik weet het niet”, zeg ik, “In de ruimte ziet alles er vast anders uit”
We draaien de provinciale weg op.
“Vroeger dacht ik altijd dat de ruimte aan de andere kant van de aarde was”, vertelt hij verder.
“Hoe bedoel je dat?“, vraag ik, in mijn beeld is de ruimte aan alle kanten om de aardbol.
“Dat je heel diep moet graven”, legt hij uit. “Maar nu weet ik dat de ruimte aan de andere kant is”
“Het zwembad lijkt van buiten heel klein, maar als je binnen bent is het heel groot”, doet Fleur een duit in het zakje. Ik maak een instemmend geluidje.
“O, je rijdt 80”, zegt Maurits. “Daar let ik altijd op. Is er eigenlijk leven na de dood?”
Die zag ik niet aankomen. Ik dacht dat hij de zin die begon met ‘is er eigenlijk leven’ zou eindigen met ‘in de ruimte’.
“Nou”, begin ik voorzichtig terwijl ik zorgvuldig bedenk wat ik moet zeggen… “Ik wil wel graag een keer naar Italië”, gaat hij verder. Ok, verandering van onderwerp dus. Ik verander gauw mee.
“Lijkt met leuk”, antwoord ik.“In ieder geval ergens waar schildpadden zijn”, zegt hij.
“Bij Frankrijk was een jongetje die heel niet aardig was”, zegt Fleur verbolgen.
“Vervelend”, leef ik mee.
“Ik zou graag een keer wat uitvinden in mijn leven”, merkt Maurits op. Ik doe maar geen moeite meer om de verbanden tussen de gespreksonderwerpen te vinden. In zijn hoofdje zijn die er ongetwijfeld, de mijne kan het niet bijbenen.
“Je hebt je hele leven nog voor je”, praat ik mijn moeder na. “Dus dat gaat vast nog wel lukken”
“Het liefst iets samen met papa”, zegt Maurits. “Ja”, beaamt Fleur,“ Want papa is heel knap”
Hier kan ik het uiteraard alleen maar mee eens zijn. “Wat wil je dan uitvinden?”, vraag ik. “Een boodschappenmachine”, bedenkt Maurits. “Dat lijkt me wel wat”, zeg ik, “Ik zou dat reuze handig vinden.”
Inmiddels rijden we al door het Lauwersmeergebied, een smalle stille weg met aan weerszijden grasland met Schotse Hooglanders.
“Zullen we auto’s tellen? “ stelt Fleur voor. Ik zeg maar niks. Ook Maurits gaat er niet op in.
“Als je 4G hebt, kun je Pokémons zoeken”, zegt hij.
We draaien een bospaadje in en ik parkeer de auto.
Het autoritje heeft nauwelijks een kwartier geduurd. Het gezin gaat binnenkort naar Frankrijk, papa en mama hoeven zich onderweg vast niet te vervelen.
Ik open de autodeur voor Lenny en die schiet er blij vandoor. “Weet je hoe hard een poema kan rennen?” , vraagt Maurits. Voordat Fleur of ik een gissing kunnen doen zegt hij al: “100 km per uur!”
Ik gesp de veiligheidsriemen los, laat de kinderen uitstappen en doe de auto op slot.
“Zo”, zeg ik, “Gaan we links of rechts?”
“Die kant”, wijst Fleur. “ Ik weet nooit zo goed wat links of rechts is”,zegt Maurits. “Ik weet alleen wat stuurboord en bakboord is.”
We gaan de kant op die Fleur wijst. Links. Bakboord. “Hé, die bomen heb je ook in Minecraft”, roept Maurits.
Ik ken dit bosgebied als m’n broekzak, maar ik denk dat ik het vanmiddag met heel andere ogen ga bekijken.
Wat hou ik toch van kinderen……
Die slotzin, dat moet ook wel, anders kun je dat nooit zo onthouden. Leuk stukje!
LikeLike
Ik had direct na aankomst notities gemaakt op mijn mobieltje, ik vond het te leuk 🙂
LikeLike
Aha!
LikeLike