Categorie archief: Geen categorie

Zo gepiept

‘Ja ja,’ zeg ik hardop als de magnetron piept. ‘Ik kom er zo aan.’
‘Piep!’
‘Ik kom er zo aan, zeg ik toch!’ Alsof de magnetron daar ook maar iets mee zou doen. 

Het is een gepiep van jewelste in het huishouden tegenwoordig, iedereen wil aandacht. En ik geef die ook. Herkenbaar? Dat je tegen je vaatwasser zegt, als hij klaar is: ‘Piep niet zo, ik heb nu geen zin meer. Morgen ben je de eerste.’
De kookplaat piept. Als je hem aandoet, als je een kookpunt aanzet, als je de warmte verhoogt of verlaagt, als je perongeluk een deksel op de aan en uit knop die geen knop is legt, als je op dezelfde manier perongeluk het kinderslot activeert of de timer… bij alles is het ‘Piep,’ met regelmatig mijn vraag: ‘Wat nou weer? ’ Maar het antwoord is ook altijd ‘Piep’, dus dat schiet niet op.
De wasmachine is een nieuwe, die heeft piepjes voor de programma’s  en als hij klaar is zelfs een heel liedje. Ook gepiept. Inmiddels ken ik het uit mijn hoofd dus zing ik uit volle borst mee: PiepeDiepediepeDiepediepeDiepeDiéééé’ En herhalen, want hij doet het nog een keer.
De geluidsinstallatie piept als je hem aandoet. En uitdoet. De oven piept. De sfeerhaard piept.
ALLES PIEPT!
En het stomme is dat ik àltijd iets terugzeg. Vaak gewoon ook ‘Piep!’
Alsof er nog niet genoeg gepiept wordt in huis.
Misschien zijn er al wel andere apparaten op de markt hoor, die iets meer te melden hebben dan Piep. Maar daar moet ik eigenlijk ook weer niet aan denken. Dat ik lekker op de bank zit ‘s avonds, met een film of serie aan en dat er dan vanuit de keuken klinkt: ‘Annelies! Ik heb het volledige eco-programma afgewerkt, je vuile vaat is weer blinkend schoon! Behalve de ingebakken rand van de ovenschaal, ik heb er even extra mijn best op gedaan, maar dat lukte niet helemaal. Kom je kijken?’
Of:
“Hallo, welk liedje wil je straks horen als ik klaar ben? En weet je zeker dat deze was op een kort programma moet? Mijn geurdectector…. ‘ etc.  Niet te doen toch.
Of:
‘Nee ik heb geen zin om te wachten, ik moet altìjd wachten! Jij stelt mij in op 30 seconden, dus dan maak ik in die tijd je melk warm. Ga dan éérst het koffieapparaat bijvullen en zet mij pas daarna aan het werk!’
Of: 
‘Weet je nou nog niet hoe je het kinderslot van me af moet halen? Altijd weer dat boekje erbij. Leg dan ook niet altijd iets op mijn sensoren!’
Of:
‘Gezellg hè, mijn nepvuurtje. Ik dacht ik laat het even weten. Je ziet natuurlijk wel dat ik aanga, maar ik vertel het ook nog voor de zekerheid.’ 

Gillend gek zou ik worden. Nog gekker dan ik nu al ben met tegen alles ‘Piep’ terugzeggen.
Tot nu toe hebben we de spraakgestuurde en app -gestuurde apparatuur nog weten te vermijden. Ik zou ook niet weten wat het toevoegt om mijn koelkast met een app te bedienen.
Hé mijn koelkast! Die piept niet! Dat is een unicum.
Komt vast omdat het een retro model is. Heerlijk.



Lunch

Na een afspraak in Groningen gingen we nog even naar het overdekt winkelcentrum aan de rand van de stad. Gewoon voor de gezelligheid, wij wonen in zo’n klein dorpje dat het al een heel uitje is om daar heen te gaan. We hadden niet echt iets nodig, behalve de pootjes van mijn bril te laten verstellen bij de opticien daar, maar een beetje rondneuzen in de winkels is voor een keer best leuk. En omdat het rond lunchtijd was, ook lekker om even een visje te eten daar.
Ik zat met uitzicht op het winkelend publiek en ik heb net zoveel telefoons gezien als mensen. Mensen alleen, mensen in groepjes, stelletjes, moeders achter kinderwagens, vrijwel iedereen liep met voorovergebogen hoofd op het schermpje te kijken. Om mij heen aan de tafeltjes zo’n beetje hetzelfde. Wat een gezelligheid.
Achter mij was de telefoon blijkbaar niet in gebruik, want daar zaten drie, aan hun stemmen te horen jonge, mensen met elkaar te praten. Een vrouw en twee mannen.
We zaten dan wel in Groningen maar ze praatten nog Gooiser dan ik zelf ooit gedaan heb, ook al ben ik er geboren en getogen. Pure kak om het zo maar eens te zeggen.
Ik had heel veel zin om me om te draaien, gewoon om te zien hoe ze eruit zagen. Want de gesprekken die luid en geaffecteerd gevoerd werden, wekten mijn lachlust op. Uiteraard zat ik ook gezellig met Bert te kletsen, maar ik ving steeds flarden op van achter mij. Er waren veel OMG’s maar ook:
‘En ik was toen met haar een stelletje, maar ik ging ook met anderen uit, want mijn libido was echt skyhigh!’  Ik verslikte me nog net niet in mijn thee. Om even in hun eigen stijl te blijven: too much information.
Vervolgens ging het over twee mannelijke kennissen die volgens de vrouw in november hun báárd hadden laten staan! ‘Soooo gross!’  
Ik keek met een schuin oog naar mijn man met zijn baard en grinnikte. Wat er goor is aan een baard laten staan is mij een raadsel.
En die en die was in het bedrijf gekomen als stagiair en gedefinieerd met: ‘hij is een (ben vergeten welk engels woord) deskundige en hij heeft een snór!’
Kennelijk was gezichtsbeharing voor deze vrouw een heel belangrijk punt in het beoordelen van mannen.
Ik loop blijkbaar al weer hopeloos achter, want ik veronderstelde nog steeds dat baarden en snorren hip zijn.
Al is het woord hip nu heel wat anders als toen ik hip was. Maar onderschat mij niet, want ik zat wel aan de  ‘loaded kibbeling truffel.’ Ik ga dus verder heus wel met mijn tijd mee, hoor!


Wij hadden ons visje op en ik stond op om het gebruikte dienblad in het rek te zetten. Nu kon ik ongehinderd een blik werpen op het stel. Goeie genade, wat waren ze nog jong! Mijn vader zou vroeger gezegd hebben: ‘ze hebben de kringen van de pot nog in hun kont staan.’
Maar dat is nu wel ècht iets wat aan mij ligt, dat ik ze zo jong vind. 
Toen ik zelf 19 was had ik al een hele klas kleuters onder mijn hoede. Nu vind ik iemand van 19 nog een kind.
De artsen in het ziekenhuis, de diëtist, de fysiotherapeut, ze zijn allemaal nog zo jong! Vaak jonger dan mijn eigen kinderen joh!
Ben ik dan echt zo’n ouwe taart geworden? Ik ben bang van wel.
Nou ja, het zij zo. Hopelijk maak ik het nog mee dat de artsen en fysio’s de leeftijd hebben van mijn kleinkinderen. Ben benieuwd wat er dan weer in de mode is qua taalgebruik en gezichtsbeharing. Misschien kan ik dan mijn eigen snor wel gewoon laten staan, wie zal het zeggen.

Op rolletjes

Voor wat betreft inparkeren of achteruit rijden ben ik het cliché van een vrouw. Ik vind het erg moeilijk om in te schatten waar ik ‘zit’ met de auto.
Sowieso ben ik niet dol op autorijden. Ik was ook altijd wel een beetje bangig voor stadsrijden, rijden in slecht weer, onbekende routes rijden of in het buitenland rijden. 

Dat soort dingen zijn wel een stuk verbeterd in vergelijk met vroeger.
De eerste zet daarvoor was dat ik alleen kwam te staan en dan moet je wel, anders kom je nergens. Dat was nog in de tijd voor de navigatie, dus ik had het ANWB stratenboek in de auto liggen. En wegenkaarten. Moest ik daar gebruik van maken, dan zette ik de auto aan de kant, want om zo’n pil van een boek door te bladeren en de juiste coördinaten op de kaart te vinden, of om een wegenkaart op de goede manier uit te vouwen, daar had je twee handen en twee ogen en met de kaart ook nog veel ruimte voor nodig.
Na een poosje ging het rijden me makkelijker af, ik crosste het hele land door, om zoon naar jeugdkamp te brengen en te halen, om met z’n drietjes op vakantie te gaan en om dochter aan te moedigen als ze een optreden met de percussieband had waar dan ook in Nederland.
Maar autorijden werd nooit mijn hobby en toen ik weer een relatie kreeg, sloop het er makkelijk in dat ik steeds vaker weer op de bijrijdersstoel zat. 

Het nadeel hiervan was dat ik steeds meer op ging zien tegen het wèl zelf rijden. Drukte. Slecht weer. Niet weten hoe ik ergens moest komen. Zenuwachtig vanwege ander verkeer.
Hoe minder ik achter het stuur zat, hoe meer gespannen ik was, als ik een keer wel weer de chauffeur was.
Totdat dat echt in één klap afgelopen was. drie jaar geleden. We zouden op vakantie naar Oost Duitsland en Bert kreeg drie of vier dagen tevoren een extreem pijnlijke ontsteking in zijn schouder. Hij werd door de arts zwaar onder de medicijnen gezet, anders was het niet te doen. Dat betekende onder andere: niet autorijden. Ten eerste zou hij de bewegingen niet kunnen maken maar ten tweede waren de pijnstillers zo sterk dat het levensgevaarlijk zou zijn als hij achter het stuur zou gaan. Moesten we nu wel of niet op vakantie gaan? We besloten wel te gaan, we hadden een huisje gehuurd en daar kon hij het zich ook comfortabel maken en hopelijk zou het de komende dagen wat beter met hem gaan.
Maar, ik moest dus rijden. Het vreemde was, dat ik er toen ineens niet meer tegenop zag. We gingen gewoon, ik kon dat. Bert heeft zich onderweg en in de rest van de vakantie regelmatig afgevraagd wie er in ‘the Annelies-suit’ zat. Ik reed alsof ik nooit anders gedaan had over autobahnen, door grote steden, ik sorteerde voor, voegde in, deed inhaalmanoeuvres, zocht mijn weg door kleine dorpjes, niks was te moeilijk. Eén keer was ik een beetje zenuwachtig omdat we in een oude binnenstad reden en er tramrails lagen. Daar hou ik dus echt niet van, maar ook dat ging gewoon goed. We zochten natuurgebieden op, we reden over landelijke weggetjes, bezochten musea, een hooggelegen kasteel, een dierentuin en bij alles reed ik. Ik. Ja, dat herhaal ik nog maar even. 
Dat was toch een lekker gevoel, dat ik dat gewoon wèl kon! Goed voor mijn zelfvertrouwen en vooral voor ontspanning.
Maar, zoals de eerste zin van dit verhaal al zei: voor wat betreft inparkeren en achteruitrijden ben ik het cliché van een vrouw. Dat is niet veranderd en dat zal ook niet gebeuren. Ik klungel en zal blijven klungelen.


Vanmiddag weer even in praktijk gebracht, ik moest voor een afspraak ergens heen waar ik nog niet eerder geweest was. Beetje in het buitengebied maar ik zou het wel kunnen vinden, Google Maps hielp me wel.
Die hulp was enigszins discutabel, de robotstem zei dat ik rechtsaf naar de (straatnaam) moest. Maar ik reed al op die weg en ik zag geen rechtsaf. Toen begon mevrouw Google te blaten dat ik om moest keren. Ja tuurlijk, op een doorgaande weg, wat denk je zelf. Doorgereden tot de inrit naar een boerderij en daar kon ik keren. Weer bij de zogenaamde afslag gekomen zag ik een smal paadje, dat bedoelde ze blijkbaar. Man wat een slecht wegdek, modder, vol gaten en geen idee waar ik heenging. Ik kwam bij een nieuw gebouwd huis wat nog leegstond. Geen huisnummer. Verderop was een soort loods waar net een man in neonvestje naar buiten kwam. Snel liep ik naar hem toe om te vragen waar nr (..) was en hij wees: ‘Dan moet je daar de oprit in.’ Ik zag helemaal geen oprit, alleen een soort tuinpaadje. ‘Oké bedankt, ik loop er even heen.’
‘U kunt beter uw auto meenemen, u staat nu geparkeerd waar dat niet mag.’ Ik had werkelijk geen flauw idee waarom dat niet mocht, er was helemaal niks wat ik met mijn auto verstoorde. Maar ik wilde uiteraard geen ruzie, dus haalde de auto weer op en probeerde gaten ontwijkend naar het toegangspaadje te rijden. Direct zag ik al dat ik het nooit voor elkaar zou krijgen om de auto daar te keren als ik verder reed, en achteruit rijden zag ik ook niet zitten, dus het laatste stukje ging ik lopen.
Afspraak verliep prima en na een uurtje ging ik weer. Dacht ik. Er stond inmiddels een soort kar overdwars achter mijn auto. Wel een eindje verder, zodat ik nog achteruit het weggetje weer op kon draaien, maar krap was het wel. Op hoop van zegen dan maar. Klein stukje vooruit dat ik meer draairuimte zou hebben en toen achteruit. ‘Loeiiii’, zei mijn auto en ik voelde weerstand. Blijkbaar lag er een steen of een tak of weet ik veel, ik kon niet achteruit. Weer een stukje vooruit en vast wat draaien, zodat ik een andere richting achteruit kon zometeen. ‘Whieieieieie’ jankte mijn auto, de wielen draaien vruchteloos in de modder.
Ik voelde me zo langzamerhand Eddie Carr uit the Lost World die zijn jeep niet wegkreeg. Gelukkig hoefde ik hier geen dinosaurussen te verwachten. Maar stom was het wel. Ik had toch echt geen zin om naar meneer Neonvestje te gaan om de hulpeloze vrouw uit te hangen, dus poging 3.  Weer een klein stukje vooruit, daarbij een ministukje draaiend en toen weer achteruit. Ik had nog het benul om niet teveel gas te geven, stel je voor dat ik achteruit zou schieten, dan knalde ik alsnog tegen die kar aan.
Hèhè, de auto kachelde achteruit en ik kon het kuilen-en-gaten weggetje weer op.
Toen realiseerde ik me dat ik nog steeds rustig was. Niet te geloven! Ik had dit gewoon gedaan zonder te stressen!
Ik ging nog even wat boodschappen halen, bij de winkel waar ik heen wou zijn de parkeerplekken krap. Als je überhaupt al een parkeerplek vindt. Ik reed een rondje over de volle parkeerplaats, zag een auto wegrijden en priemde de mijne op het smalle plekje dat vrijkwam. Doodeng, maar het paste. Hoe ik eruit kwam zag ik straks wel weer. Ja, dat zal je altijd zien, in de tussentijd was er een vrachtwagen overdwars achter me gaan staan, hij moest de winkel bevoorraden. Er werd me ook niet veel bespaard vandaag. Nogmaals riskante manoeuvres om achteruit weg te rijden zonder dat ik ergens tegenaan botste of schraapte. Victorie! Ook dat lukte. Wat kan je dan toch ontzettend met jezelf ingenomen zijn.
Door de regen dan eindelijk naar huis.
‘Ging het goed?’ vroeg Bert.
‘O zeker hoor,’ zei ik. En ik meende het nog ook! 

Herkenbaar?

Ken je dat? 

Een detective op tv kijken en vlak voor de ontknoping in slaap vallen

Een appje naar de verkeerde persoon sturen die er geen bal van snapt. (in het gunstigste geval) 

Crème in je haar smeren in plaats van mousse

Je telefoon kwijt zijn, vragen of iemand je even belt, zo je telefoon vinden en dan denken: Hé, ik ben gebeld!

Je hemd binnenstebuiten aantrekken, weer uittrekken, omdraaien, achterstevoren aantrekken, weer uittrekken, voor de derde keer aantrekken

Herhaal met trui

Nootmuskaat in je yoghurt strooien in plaats van kaneel

Je sleutels kwijt zijn en ze uiteindelijk vinden in het vakje van je tas waar je al vier keer eerder hebt gekeken

Met je sok in de drinkbak van de hond gaan staan

Je bril vanaf je nachtkastje op de grond gooien, hem niet kunnen vinden zonder bril maar ook niet uit bed durven stappen omdat je dan misschien op je bril gaat staan

Een steekproef krijgen bij de zelfscankassa  als je maar 1 boodschapje hebt

Een boodschappenlijst schrijven en hem vervolgens thuis laten liggen. 

In het luchtledige stappen bovenaan een trap omdat je dacht dat er nog een tree was

Ja? Ken je dat?  Dan heb je vast nog aanvullingen.  Ik ben benieuwd! 

Het menselijk verhaal

Momenteel ben ik aan het schrijven als educatief auteur voor de nieuwe thematische methode Leerrijk. Een leerlijn voor groep 5 t/m 8 van de basisschool, waarin per thema vrijwel alle vakken aan bod komen. Mijn thema is de prehistorie en dat vind ik geweldig.
Want geschiedenis! 


Wat is het heerlijk om geschiedenis heel anders te kunnen benaderen dan de manier waarop ik het zelf leerde op school. Toen was het een apart vak, helemaal opgehangen aan jaartallen, belangrijke mannen en oorlogen.
Zeg tegen mij: ‘1600’ en ik antwoord prompt: ‘Slag bij Nieuwpoort.’
‘1492’ – ‘Columbus ontdekt Amerika.’
Ja, vast allemaal erg belangrijk, maar waar is de geschiedenis van de gewone mensen? Die wereld bestaat toch uit veel meer dan oorlogen en belangrijke mannen? Zijn het niet de gewone mensen die de échte geschiedenis maken omdat zij moeten leven met de dingen die gebeuren? Hoe zat het met de bemanning op dat schip van Columbus, hoe zag hun leven eruit en wat hebben zij allemaal achter moeten laten om mee te gaan op die reis? Onzeker of ze ooit terug zouden keren? Wie kent hun namen nog, terwijl zij ervoor gezorgd hebben dat Columbus in Amerika aankwam? Helemaal niemand.
We kijken inmiddels sowieso heel anders aan tegen de belangrijke mannen uit de
geschiedenis.  Juist vanwege de invloed die ze op die gewone mensen gehad hebben. Niet zelden waren het helemaal geen helden, zoals we vroeger leerden, maar egoïstische en gewetenloze figuren die mensen opofferden voor eigen gewin en glorie. 


Van de prehistorie weten we niks over jaartallen, oorlogen en belangrijke mannen. Maar we generaliseren wel. ‘Jagers-verzamelaars’ , ‘Boeren’. Het is een manier van leven, maar het definieert de mensen niet.
En daarom vind ik het zowel boeiend als moeilijk om met dit werk bezig te zijn. Wat schrijf ik in mijn tekst en wat niet? Klopt het wat ik zeg, of is het een algemeen beeld wat over tien jaar helemaal anders is vanwege nieuwe vondsten en nieuwe inzichten? Geschiedenis blijft toch interpretatie. Niet een verzameling losse feiten, maar een doorlopend verhaal waarin alles verband houdt met elkaar. En vooral het verhaal van mensen. 

Gister was ik met Bert in Workum in het Jopie Huisman Museum. Er is een expositie die bijna stopt en die ik wel heel graag wilde zien: de overeenkomsten en verschillen tussen de werken van Huisman en die van Henk Helmantel. Allebei die schilders maken (maakten) werk waar ik enorm door geraakt word, dus ik moest dat wel zien.
Alleen, ik was zo druk in mijn hoofd, juist met het werk waar ik net over vertelde. Ik had geen rust om een uitje tussendoor te doen, ik bleef er maar mee bezig. Dus maandag zei ik: ‘Nee, nu niet.’ Maar gister gaf ik toch toe, ondanks dat ik dacht: ja maar ik wil verder werken…
Wat ben ik blij dat we geweest zijn.
Ten eerste al om die prachtige schilderijen te zien.  Henk Helmantel woont hier vlakblij, we zijn ook vaker in zijn eigen expositieruimte geweest en hebben hem ook weleens gesproken.
Toen we in dat Friese museum liepen, zijn schilderijen zagen en de mensen die ze bekeken, hadden we haast een beetje trots gevoel, want het was toch maar ‘onze Helmantel’. Hij schildert heel realistisch, maar hoe hij het zelf omschrijft: ‘Juist op het moment dat het té gedetailleerd wordt, stop ik. Want dan kan de kijker er zelf nog een gevoel bij krijgen.’
Dat klopt wat mij betreft helemaal, ik kan echt heel lang voor zo’n schilderij staan of zitten kijken en het op me in laten werken en er heel gelukkig van worden.
Jopie Huisman schilderde ook heel realistisch. Daarom wordt zijn werk wel vergeleken met dat van Helmantel. Toch is het ook heel anders, want hij werkt nauwelijks met licht en schaduw. Wat me in zijn schilderijen zo raakt, is de liefde en het mededogen voor de gewone mens. Hij kan een gedragen broek of afgetrapte schoenen schilderen en daarmee het hele doorleefde verhaal van die simpele voorwerpen vertellen.
Ik stond voor een schilderij met een verzameling afgedankte hoeden en las wat er bij stond: 

‘Ooit zijn al die mensen blij thuis gekomen met een nieuwe hoed’ 

Wat trof me dat diep. Exact dat gevoel heb ik. als ik over geschiedenis nadenk. De mensen die het beleefd hebben. Met hun emoties, hun bezigheden, hun karakter, hun verschillende levensfases, kortom alles wat een mens mens maakt. En ook de vergankelijkheid, die onvermijdelijk is.

Zulke overdenkingen ontroeren me, maar zijn ook wel eens te groot om te bevatten.
Maar ook daarom was ik zo blij dat we geweest zijn. Ik kreeg een soort bevestiging: dit is waar het om draait. De mensen. 
Dus ik ga verder met het auteurswerk en probeer in de teksten over de Prehistorie de mensen om wie het gaat de hoofdrol te geven. Ook al zijn ze anoniem, omdat er slechts wat fossiele restanten zijn overgebleven. Ik probeer die resten een verhaal te laten vertellen, hùn verhaal.
Zo doe je volgens mij werkelijk recht aan de geschiedenis.


Wandelen

Het is mijn gewoonte om direct na het ontbijt een flinke wandeling te maken. Het houdt mijn conditie en gezondheid op peil en ik vind wandelen een stuk leuker dan fietsen of fitness.
In mijn woonomgeving kan je heerlijk lopen en het verveelt dan ook niet.
En altijd met mijn wandelmaatje, onze lieve hond Lenny.
Maar sinds een paar weken loop ik alleen. Lenny kan niet meer mee wandelen. Hij is er nog, gelukkig! Al had ik vorige week het gevoel dat we bezig waren met het begin van het afscheid.
Lenny heeft artrose. Niet vreemd voor een hond van ruim elf jaar, maar hij leek altijd maar jeugdig te blijven. Tot voor heel kort zeiden mensen onderweg nog steeds: ‘Hij is nog jong zeker?’
Een week of drie geleden zag ik dat hij niet meer zo soepel liep. En toen hij tijdens een wandeling, toen we nog niet eens op de helft waren, steeds meer ging kreupelen, begon te hijgen en te gapen, dacht ik: hij heeft pijn. Zo kan het niet. Ik belde Bert op en die kwam met de auto om hem te halen. Ik maakte in mijn eentje de wandeling af. Thuis besloten we het eventjes aan te zien, het kon ook zijn dat hij zich ergens verstapt had of zoiets. Maar het verbeterde niet, dus het was tijd voor een bezoekje aan de dierenarts. Zij contstateerde artrose, gaf advies voor korte wandelingetjes, voldoende rust en verder de mogelijkheid om in de tuin wat rond te scharrelen. Ze schreef medicatie voor: vijf dagen lang een heel tablet, daarna dagelijks een halve.
In de dagen daarna zagen we niet echt veel verbetering. Hij leek niet echt meer pijn te hebben maar het lopen ging moeizaam en hij wilde veel slapen. De vijfde dag was geweest, tijd voor de halve pil nu, maar we zagen hem zo weinig opknappen. Bert en ik praatten verdrietig over hoe het nou verder moest en zelfs hoelang het nog verder kon.
Ik maakte mijn ochtendwandeling alleen, terwijl Bert met Lenny een kort rondje liep.
De route die ik liep, waar ik anders zo van kon genieten, kon me niet bekoren. Ik was zo verdrietig om daar alleen te lopen. Ook al wist ik dat Lenny er nog was, me zou begroeten als ik weer thuiskwam, het zou nooit meer worden zoals het was. Mijn lieve wandelmaatje liep niet meer naast me, ik moest het alleen doen. En misschien zou het wel binnen korte tijd zo zijn dat hij er ook niet meer was om me te begroeten… 

En ineens, sinds een paar dagen, zien we Lenny opknappen. Hij is weer veel blijer, en ook actiever. We blijven de adviezen van de dierenarts opvolgen, maar we zijn dolblij dat hij weer happy is. De medicatie heeft blijkbaar een soort spiegel bereikt, Lenny is zichzelf weer. We gaan het niet forceren door meer te vragen van hem dan wat zijn lijfje aankan. Het blijven korte wandelingetjes en scharrels in de tuin. Maar hoe heerlijk is het dat hij nu weer een blije hond is. Dat was immers ons criterium bij de gedachte: hoelang kan dit nog?
Nou, als het zo doorgaat nog heel lang. 


Mijn wandelingen zijn daardoor ineens toch weer een stuk leuker. Ik begin er aan te wennen dat ik in mijn eentje loop. Soms met een mooi muziekje in mijn oren, soms in stilte. Ik heb weer oog voor de omgeving en kan er van genieten. Want hoe mooi is het hier! 

En als ik thuiskom, is Lenny er. Blij om mij te zien, en dat is wederzijds. Ik hoop dat nog heel lang te kunnen zeggen.

Met de kleinzoon op stap

Zes jaar is hij nu, onze Finn. Hij is een dagje vrij van school en we gaan met hem, op zijn eigen verzoek, naar het Spoorwegmuseum.
Dat roept bij mij direct nostalgische gevoelens op. Mijn eigen zoontje ging ook met zijn opa, mijn vader, daarheen. Een gekoesterde herinnering.
Finn laat trots de nieuwe kleren zien die hij aanheeft. Een mooie lichte broek en een stoer zwart shirt met Pokémon figuren erop.
Ik zal nog bolletjes smeren om mee te nemen en Finn vraagt: ‘Opa, zullen wij dan ondertussen nog even voetballen?’
‘Is het gras niet te nat?’ vraag ik, maar Finn zegt: ‘We gaan alleen maar trucjes doen, oma.’
Hij verdwijnt met opa naar buiten en ik maak onze lunchpakketjes klaar.
Als ik daarna even ga kijken hoe het gaat, zie ik juist opa uit de tuinpoort van de overburen komen, met de bal, dus het gaat lekker.
‘Zullen we gaan?’ roep ik grijnzend.
Ze komen binnen, Finns broek is bemodderd en de onderste helft van de pijpen is nat.
‘Moet je nog een andere broek aan?’ vraag ik, maar Finn wil zijn nieuwe broek aanhouden.
Ik knik instemmend en poets de ergste modder weg met een doekje. Nuchter denk ik: de rest droogt wel weer.
Als oma blijk ik veel makkelijker te zijn dan als moeder. Dan had ik wel iets als: ‘Verdorie, je nieuwe broek, kijk nou toch!’ gemopperd. Nu is het belangrijker dat Finn zo fijn met zijn opa heeft gevoetbald, die broek droogt wel weer. 

Eenmaal in het museum vraag ik: ‘Waar wil je graag het eerst heen?’
‘Naar de Ninjabaan!´ is het antwoord.
Ik tuur op de plattegrond, maar zie niets wat daar ook maar op lijkt. 

‘Hoe ziet het eruit?’ probeer ik wat meer info te krijgen.
‘Nou, het gaat zóóóó en dan zóóó΅, ’ gebaart Finn, uitgebreid met zijn armen zwaaiend. Daar word ik eerlijk gezegd niet veel wijzer van. Opa bestudeert de plattegrond zo grondig dat hij hem waarschijnlijk nu uit zijn hoofd kan natekenen, maar ziet ook niets van een Ninjabaan.
‘Weet je wat? We gaan gewoon rondkijken en dan komen we het vanzelf wel tegen,’ stel ik voor.
Dat is goed. We lopen door de hallen en zien grote en kleine treinen. Als we naar een buitengedeelte gaan, roept Finn ineens: ‘Daar is de Ninjabaan!’ en hij holt vooruit.
Het blijkt een speelgedeelte, met hindernissen om overheen te lopen of te klimmen of te kruipen of te rennen. Geen treintje te bekennen, maar voor Finn is het een baan en hij is de Ninja.
We gaan natuurlijk met hem mee en bewonderen al zijn Ninjakunsten. Opa moet ook meedoen, oudere Ninja’s bestaan blijkbaar ook. Oma moet op de tas passen natuurlijk. 


Na een poosje spelen gaan we weer verder kijken.
We komen bij de Vuurproef, een attractie waarbij we nog niet weten wat ons te wachten staat. Er is een wachtruimte vol met van die hekjes om de rijen te ordenen, maar omdat het een gewone doordeweekse dag is, is het erg rustig en kunnen we in één keer doorlopen.
We kunnen daarna een kleur kiezen welke ingang we willen en Finn kiest voor rood. We stellen ons netjes op de genummerde cirkels op, al is er verder niemand. Maar Finn is erg van de regeltjes dus we doen dat. Er verschijnt een voor ons bekende man op een scherm, het is Rutger Hauer. Oud, natuurlijk. Het is al zo lang geleden dat ik als klein meisje die knappe blonde ridder Floris op tv zag. Het enige programma dat we op zondag mochten kijken, maar dat terzijde.
Met een licht Amerikaans accent doet hij een verhaaltje wat Finn niet zo kan boeien.
Begrijpelijk wel, het is ook een beetje saai voor een kind van 6. Maar dan komt er een jonge enthousiaste vrouw die machinist is, in beeld, en ze zegt ons de trein in te stappen. Wij mogen zelf gaan rijden, dat is onze vuurproef!
Omdat wij echt de enigen zijn op dat moment, kunnen we op de voorste drie stoelen gaan zitten. Fnn tussen ons in, hij zal de machinist zijn, Opa links als de stoker en oma rechts als  de remmer. En daar gaan we.
Voor ons raam wordt een film afgespeeld alsof we over de rails rijden en onze stoelen wiebelen en trillen een beetje.
De stem van de vrouw tettert door de cabine wat we allemaal moeten doen, die arme Finn wordt er doodzenuwachtig van, want hij weet het niet. Ik zie zijn gezichtje steeds meer betrekken en sla mijn arm om hem heen. ‘Er gebeurt niks, je hoeft niks te doen, het is maar een film. Alles is net alsof.’
‘Weet ik,’ zegt hij met een trillend stemmetje. Hij moet bijna huilen. Ik hou hem goed vast en zeg: ‘Je bent weleens in een achtbaan geweest, toch? Dit lijkt er een beetje op, maar het is niet eens echt deze keer!’
Maar ik begrijp wel dat hij het eng vindt. Onze trein raast door een berglandschap, we vliegen bochten door en o help, de baan houdt bij een ravijn ineens op… We vallen in het gat maar komen wonder boven wonder weer op rails terecht. We rollen uit op een station en komen tot stilstand.
‘Ik wil er uit!’  roept Finn en we stappen gauw uit. Bibberig loopt hij mee naar de uitgang en buiten zegt hij: ‘Ik wil nergens meer in!’ De tranen zitten hoog.
Ik voel me best schuldig, maar er stond nergens een waarschuwing dat het te spannend was voor jonge kinderen.
‘Kom, we gaan nog even naar de Ninjabaan.’ stel ik voor. Het lijkt me goed als hij even lekker kan ontspannen.
Dat wil hij wel en hij rent over een betonnen golvende baan. Maar er ligt zand op, hij slipt en hij valt.
Ach en dat is teveel, nu komen dan de tranen. Ik til hem op, hij huilt even uit en dan gaat het weer. We controleren zijn heup, alles is nog heel. Dan nog maar even fijn met Opa verder spelen en wordt hij weer vrolijk. 

We eten een broodje in de zon en gaan daarna nog weer naar binnen. Er is nog zoveel te zien! Modeltreintjes, een seinwachterhuis, er staan zuilen met mannetjes erop die van alles vertellen over wissels, kolen en seinen, en Finn wil alles horen. Hij drukt op de knoppen voor de verhaaltjes en gaat er rustig bij zitten om te luisteren. 


Het is zo heerlijk om alle tijd te hebben. En Finn is in zoveel dingen geïnteresseerd 

We luisteren ook naar wat deze mevrouw te vertellen heeft: 

Het is een stationswerkster, die een oogje hield op alleenreizende vrouwen en meisjes. Dat ze veilig waren voor mannen met onzedelijke intenties. Er waren ook speciale coupés voor vrouwen, om dezelfde reden.
Verschrikkelijk toch, ik moet uiteraard direct denken hoe actueel het probleem nog steeds is…
‘Wat bedoelt ze, oma?’ vraagt Finn. Ik wil die lieve zesjarige niet belasten met grote mensenproblemen en zeg:’Deze vrouwen zorgden ervoor dat mensen die alleen reisden een beetje geholpen werden.’
‘Oké!’ zegt hij en huppelt weer verder.
We zien de grandeur van de OrIënt Express,en de eenvoud van de coupés Derde Klasse.
Er zijn oude filmbeelden. Uiteraard in zwart- wit.
‘Was alles vroeger zwart-wit, ook de mensen?’ vraagt Finn. Och, ik kan me dat zo goed voorstellen. Alles wat je van vroeger ziet is immers zwart- wit, dus kleur was blijkbaar nog niet uitgevonden.
Opa legt uit dat alleen de kleurenfilm en -foto’s nog niet uitgevonden waren, maar dat verder alles er net zo kleurig uitzag als nu. Dat neemt Finn dan voor kennisgeving aan, want begrijpen doet hij het niet. Het is ook erg ingewikkeld, dat ben ik met hem eens.
We nemen een kijkje in een posttrein en Finn zegt:’Dat is voor Tim!’ Zijn oom werkt als postbezorger, en we sturen hem een foto van deze trein, want dit wil Finn laten zien.


Bovenin het museum is een grote metalen galerij en daar gaan we via een trap op. Er blijkt ook een TechLab te zijn daar, en dat is echt helemaal het einde.
Er wordt van alles uitgelegd over treintechniek en overal mag je aankomen en alles uitproberen. Finn kan er geen genoeg van krijgen, alles is even mooi.
Hij ontwerpt zijn eigen trein en mailt de foto daarvan naar mama. Hij probeert hoeveel trekkracht hij heeft, hoe hij elektriciteit op kan wekken en nog honderd andere dingen.
Alles samen met opa, want die is er zelf ook erg in geïnteresseerd.
Daarna doet hij nog een examen Treintechniek op de computer en hij slaagt nog ook! 

Als we ál die dingen gedaan hebben, gaan we nog even buitenspelen. Dan zegt Finn: ‘Ik moet plassen’ en ik antwoord: ‘Ik ook, dus ik ga even met je mee.’
Opa blijft lekker op het muurtje bij de Ninjabaan zitten.
Als wij weer terugkomen, fluistert Finn me snel toe: ‘Ik ga me verstoppen voor opa!’
‘Is goed’ fluister ik terug en ik loop in mijn eentje verder.
‘Ik ben Finn kwijtgeraakt!’ zeg ik en zie opa terstond wit wegtrekken.
‘Echt?’ Hij staat al overeind, klaar om alarm te slaan. Blijkbaar heb ik iets te goed geacteerd.
‘Nee joh!’ zeg ik snel. Ik hoor een zucht van verlichting. ‘Maar je moet hem zoeken.’
Opa gaat braaf op zoek, het is niet zo moeilijk want hij hoeft alleen maar op het gegiechel af te gaan.
Daarna moet er nog in het zand gespeeld worden en eten we zandtaartjes en zandpasta en ook nog een zandpizza. Onnodig te zeggen dat het allemaal heerlijk is. 

Maar we zijn nog niet klaar, Finn wil nog meer zien en doen binnen. We doen nog een ‘Wat ben jij?’test en Finn blijkt een bedenker te zijn. 


We spelen in een cabine waarbij er van alles tegelijk moet gebeuren om de trein in werking te krijgen en rijden zo van Groningen naar Italie via Amersfoort. 


Er is ook nog een lift naar beneden, dan kom je in een mijn met karretjes uit. Dan denkt Finn blijkbaar aan die vorige attractie, want hij zegt: ‘Nee, ik wil niet in de lift.’
Geen probleem, het hoeft echt niet. Maar een medewerkster heeft het gehoord, ze wenkt ons en fluistert: ‘Kom maar, ik doe deze deur voor je open, dan hoef je niet in de lift als je dat eng vindt.’
Zo lief meegedacht, ik bedank haar dan ook als we inderdaad door die deur naar binnen gaan. We blijven er niet zo lang, Finn vindt het alsnog te spannend, dus we zoeken snel het daglicht weer op.
Hij mag nog een klein cadeautje uitzoeken in de museumwinkel. Het wordt een heel moeilijke keuze tussen een pen met een bewegend treintje, een keycord en een klaparmbandje. Alle voors- en tegens van ieder item worden zorgvuldig tegen elkaar afgewogen en uiteindelijk kiest hij de armband. De koning te rijk loopt hij ermee de winkel uit en wij worden voortdurend getrakteerd op alle fantastische dingen die hij met de armband kan. En dan ineens zegt hij: ‘Zo. Nu wil ik wel naar huis.’
Ik kijk op mijn horloge. Het is vier uur geweest en we waren er vanmorgen om elf uur al.
We hebben dus ruim vijf uur doorgebracht in het museum! Ongelooflijk.
Als we richting de uitgang lopen, komen we nog iets tegen wat we willen zien. De koninklijke trein. We gaan er nog even in en ik verbaas me over het interieur maar ook over de lengte van de trein.
‘Dat is natuurlijk omdat de koning zijn soldaten allemaal mee moet nemen,’ verklaart Finn. Voor een zesjarige is dat eenvoudig genoeg, en ik heb geen enkele behoefte om er tegenin te gaan. We lopen langs een ruimte met sanitair en ik zeg: ‘Kijk daar heb je de koninklijke pispot.’ Daar moet hij echt verschrikkelijk om lachen en herhaalt het nog een keer of tien. Eindelijk stappen we de trein weer uit en nog giebelt hij over mijn opmerking.
Dan zijn we toch bij het hek waar ‘Exit’ op staat en komen we bij de parkeerplaats.
Onderweg naar huis appt mijn dochter: ‘Vraag hem even wat hij wil eten. Ik heb wel in huis natuurlijk, maar het is zijn feestdag.’
Ik breng de boodschap over en ook het antwoord:  ‘Hij zegt: McDonald’s’
Vervolgens zit ik te stikken van het lachen omdat mijn dochter op de app reageert met ‘Shit! Die zag ik niet aankomen.’ 
Maar, beloofd is beloofd, hij mocht kiezen, dus strakjes gaan we met z’n allen naar de grote M.
Wij komen er zelf echt nooit, maar hoe leuk is het om de dag zo af te sluiten, met iets wat Finn geweldig vindt.
Eenmaal thuis duurt het niet lang voor mama ook weer komt. Nog even wachten tot papa de kleine Lucas van het KDV heeft opgehaald, zij gaan dan rechtstreeks naar de Mac.
Maar dat wachten valt niet mee…..

Heerlijk, deze dag. Urenlang samen rondgestruind, alle tijd voor elkaar, ik heb zo genoten.
En als daarna ook nog, als we bij de ingang van McDonald’s komen, er van die lieve Lucas een zeer verrast en enthousiast: ‘Opaaaaaa!’ klinkt en dan ‘Oma ook!’ is dat nog een extra gouden randje.

Dromen

Ik ben een dromer.

‘s Nachts droom ik in mijn slaap. Altijd ben ik druk, maak bizarre dingen mee, ontmoet mensen die er allang niet meer zijn of die niet bestaan, ik kom altijd tijd tekort en meestal als ik wakker word, kan ik niet de woorden vinden om te beschrijven wat ik meemaakte in mijn droom. Mijn dromen zijn vaak fel gekleurd en propvol. Daarom heb ik regelmatig dat ik me niet zo uitgerust voel als ik wakker word. Ik moet altijd bijkomen en voel me soms nog doodmoe van al die chaos die ik in mijn slaap meemaakte. Soms is mijn droom best leuk, maar meestal  ben ik blij dat ik wakker word en de droom vervliegt.
Mijn onderbewuste is blijkbaar een hectische plek. Het zal wel ergens goed voor zijn, die heisa, maar het mag van mij wel wat minder allemaal.

Overdag droom ik ook. Maar die dromen zijn geruststellend en kalm. Want die dromen bepaal ik zelf. Als ik lekker in mijn vensterbank zit, of een mooie wandeling maak bijvoorbeeld. Ik heb oortjes in met mijn favoriete ambientmuziek en laat me meevoeren.
Die dromen hebben zachte kleuren, mooie plekken, lieve mensen en dieren en er is tijd genoeg.
Mijn bewustzijn lijkt in niets op mijn onderbewustzijn. 

En toekomstdromen? Jazeker, ik heb een gedroomde toekomst. Geen idee of ze werkelijkheid gaat worden, maar ik hoop het wel natuurlijk. 


‘Je moet je dromen najagen’ hoor ik weleens. Dat vind ik nou net niks . ‘Najagen’ heeft voor mij veel te veel de associatie met stress, en het impliceert ook iets onbereikbaars.

Liever wil ik mijn dromen volgen. Dan kom ik wel op de goede plek uit…

Lastig

Zelfpromotie dus. Ongemakkelijk en vaak voor mij een ‘ach laat maar’ gevoel.
Vanwege:

  • Het is misschien opschepperig.
  • Ik ben bang voor de teleurstelling van desinteresse.
  • ‘Ze’ zullen wel denken: O, daar heb je er weer zo een, of: O, daar heb je haar weer.

Ik volg meerdere collegaschrijvers op Instagram en als die iets over hun werk posten vind ik dat leuk en terecht. Maar zelf ben ik een beetje bang om mijn werk te promoten. Ik post dan ook erg weinig.

Toch ben ik trots op de boeken die ik geschreven heb en sta ik achter mijn werk. Maar zelfs nu ik deze zin typ, zegt er een stemmetje in mijn achterhoofd: schep niet zo op.
En dat maakt het allemaal zo dubbel.
Ik ben echt superblij als iemand me in de winkel of bij de bibliotheek aanspreekt om te zeggen dat hij/zij mijn boek heeft gelezen. Als het dan ook nog met plezier gelezen is, ben ik helemaal in de gloria.
Maar zelf reclame maken of iets als een boektour zelfs maar overwegen… ik voel me daar dan weer heel oncomfortabel bij. 

Vanmiddag trok ik toch de stoute schoenen aan. We waren in de bibliotheek, bij een ontzettend leuk boekconcert van twee vrouwen , die naar aanleiding van boeken, Ierse en Schotse liedjes zongen.
Het was totaal niet mijn bedoeling om mijn eigen boek erin te betrekken. Maar toen ze vertelden over detectives, over kastelen en Schotland, dacht ik uiteraard aan De dood in het vizier.
Ik zat enorm te dubben of ik ze na afloop aan zou spreken, dat er nóg een boek was dat precies daarbij paste.
Ja. Nee. Ja, ik probeer het. Nee toch maar niet.
Na de laatste ‘nee’ zei Bert: ‘Waarom niet? Laat het ze gewoon zien, dit is toch een mooie kans?’
Goed, dacht ik, ik doe het. Op de bibliotheekcomputer gekeken of het boek ‘thuis’ was en het moest inderdaad in de kast staan bij de categorie Spanning en Avontuur.
Ik vond mijn boek, nam het mee en wachtte rustig tot ik één van de vrouwen kon spreken.
Uiteraard kende ze mijn boek niet, dat had ik ook niet verwacht.
Helaas was dat zo’n beetje het hele gesprek. Ze ging druk verder met snoeren oprollen en ik droop af. Echt zo voelde dat en ik foeterde op mezelf dat ik het me zo aantrok.
Het kon toch niet zo zijn dat die vrouwen na ieder optreden werden aangesproken door schrijvers met een boek dat in hun thema paste? Was ik dan zo’n suffe figuur die als een soort groupie contact probeerde te zoeken?
Aan de andere kant, wat maakt het uit? Was ik nu minder trots op mijn boek? Nee, ook niet. Dubbel, dubbel. Alweer.
Maar goed, zowel mijn man als mijn zoon zeiden: ‘Je hebt het in ieder geval geprobeerd.’
En dat is ook zo, ik hoef niet achteraf te denken: nu heb ik een kans verloren laten gaan.
Als ik het zo bekijk, heb ik in ieder geval mezelf overwonnen.

Onversaagd

In mijn hoofd was ik bezig met een blog (deze dus) en ik was niet de enige die blijkbaar druk was met het onderwerp deze week.
Ik heb twee leuke schrijfcollega’s, die ik nog nooit in levende lijve heb ontmoet maar waarmee ik online regelmatig contact heb. Beide plaatsten iets over waar ik over wilde schrijven: slakken.
De een was vol verwondering over de romantische escapades van de hermafrodiete naaktslakken, die ze van dichtbij meemaakte, de ander was iets prozaïscher met deze Facebookpost: 

Ik kreeg van de foto een andere associatie dan Suske en Wiske.
In de Efteling wordt bij de achtbaan Joris en de Draak  ‘Drakenjagers onversaagd!’  geroepen als je in je karretje zit te wachten tot de rit start.  En dan komt er nog een heel heroïsch verhaal achteraan.:
https://www.youtube.com/watch?v=ggrrgmLmu_4

‘Slakkendoders onversaagd!’ galm ik nu en denk aan mijn riddertjes in de tuin.

Leuk zijn ze he? Alleen doen ze niks anders als hun muur bewaken. Jammer. Want weet je wie er echt onversaagd zijn? Ja, de slakken dus. Jarenlang heb ik, omdat de riddertjes niks deden, zelf tegen ze gestreden. Ik had een moestuintje en wilde zo graag wat oogsten.
Maar de slakken kwamen in grote getale. Zichtbaar en onzichtbaar. Van alles heb ik geprobeerd om ze uit mijn moestuintje te weren.
Koffiedik. Eierschalen. Koperdraad. Knoflook. Bier. Uienschillen. Al die dingen zouden zorgen dat slakken ontmoedigd werden en de boel met rust zouden laten.
Niks hielp. Ze zijn gewoon niet te ontmoedigen.
Het is momenteel uienoogsttijd (mooi scrabblewoord) en ik zag van de week op een landweggetje dit: 

Ze vreten gewoon met een stelletje zo’n ui op! Hoezo zouden ze dan ontmoedigd raken als ik uienschillen in mijn tuintje gooi?
Ik heb ook geprobeerd om dagelijks in de avondschemering (dat zou de beste tijd zijn) slakken te verzamelen. Ik had een emmertje en had steeds zo’n 60 tot 80 slakken daarin, iedere avond weer. Wat ik er mee moest doen was ook nog een dilemma, want ik wil ze ook niet zomaar doden. Ze zitten me alleen in de weg, en dat is geen reden om dieren te doden vind ik. Dus ik liep dan met mijn emmer een eind weg en dumpte de slakken in de berm van het fietspad of ergens anders waar ze niemand tot last zouden zijn. Het bestaat niet dat ze die afstand in een etmaal konden afleggen om weer terug in mijn moestuintje te zijn de volgende avond, maar toch haalde ik dan nog weer zo’n emmer vol eruit.
En dan nòg, als ik de volgende ochtend keek, was mijn rucola tot op de grond toe afgeknaagd, de basilicum was weg, de peterselie had alleen nog wat sprietjes. 

Ik werd er volkomen moedeloos van en heb het na 9 jaar opgegeven. De slakken hebben gewonnen. Nou ja, of niet, want nu moeten ze ergens anders hun eten opzoeken. 

Maar ze zijn niet tevreden met alleen de tuin blijkbaar. Werkelijk iedere ochtend hebben we slakkensporen in huis. En degene die dat zilverige draadje achtergelaten heeft, is onvindbaar. Op de bank en de stoelen, op de schoenen in de gang, op de kussens in de vensterbank. Slakkenslijm.  Blegh.
Soms zijn ze wel zichtbaar. Dat zijn de grote. Hier is niet overheen te kijken toch: 

Of ook wel voelbaar, dat je in de zomer met je blote voet op iets kouds en glibberigs wegglijdt in de bijkeuken, en het blijkt een naaktslak.
Ze rukken op hoor, volgens mij zijn er nu veel meer naaktslakken als vroeger.
De stiekeme stille slijmerige slakkeninvasie is in gang gezet. Wereldoverheersing, let maar op.