Maandelijks archief: juni 2025

Op naar de sterren (en daar voorbij)

We zijn in een periode beland dat één auto volstaat. En we hebben er twee. Een stoere Punto Diesel, die was voor Bert en de lange afstanden, en mijn eigen lieve Omamobiel, die me zoveel vrijheid gaf.
Maar nu is het tijd om samen met één auto te doen.
Een zoektocht op internet was afgelopen week al gestart, want een automonteur weet precies welke merken betrouwbaar, betaalbaar en geschikt zijn voor onze nieuwe situatie.
Er kwam een bonte (nou eigenlijk niet want de meeste auto’s waren zwart of wit) stoet aan autootjes voorbij en mijn oren tuterden van alle mogelijke typetjes.
Uiteindelijk zagen we de goede:  een Mitsubishi Space Star.  Ik kreeg gelijk visioenen van ruimtereizen waar Musk alleen maar van kan dromen.

Het karretje stond bij een garage in Friesland, een uur rijden bij ons vandaan. Bert belde gister op, of we vandaag misschien konden komen kijken.
Er schetterde een stem met een vet Fries accent uit de telefoon, ik luisterde stiekem mee en hoorde dat we dan aan het eind van de middag konden komen want hij moest ‘eerst nog een houten pop halen in Brabant.’
Ik trok mijn wenkbrauwen op naar Bert. Nou ja, kan natuurlijk, misschien voor de etalage, of zijn kind was gek op Pinocchio ofzo. 
Bert sprak een tijd af en verbrak de verbinding.
‘Hoezo een houten pop halen?’ vroeg ik. 
‘Een auto ophalen!’ Bert is niet iemand die vaak hardop lacht, maar nu toch wel. 
Ik lachte ook, dit paste wel beter bij een autohandel. 

Vandaag belde Bert nog even terug of de man ervoor open stond om twee auto’s in te ruilen, dan zouden we ook met twee auto’s komen vanmiddag.
‘Om welke auto’s gaat het?’ schetterde de Friese stem.
‘Een Fiat Punto uit 1911,’ begon Bert en nu was het mijn beurt om in de lach te schieten.
Zo’n oldtimer zou heel zeldzaam zijn en waarschijnlijk onbetaalbaar.
‘Ach nee, 2011 natuurlijk,’ verbeterde Bert zich. ‘En een Daihatsu Cuore uit 2007.’
Daar had de man wel oren naar, dus wij togen vanmiddag met twee auto’s naar Friesland.
Bert had de afgelopen dagen veel werk gedaan om de auto’s zowel van buiten als van binnen onberispelijk  schoon te maken, dus shinend reden wij achter elkaar aan. 
De garage was gevonden, we zagen de Space Star al staan. Uiteraard in het echt nèt iets minder mooi als op de foto’s maar een prima auto.
Proefrit gemaakt, hij beviel ons allebei goed.
Ondertussen had de autohandelaar onze auto’s bekeken.
We werden uitgenodigd in het verkoopkantoortje, en kregen koffie en thee. Mijn thee smaakte alsof hij geschonken werd uit een thermosfles waar eerst koffie in had gezeten, maar ik wou niet onbeleefd zijn en werkte het weg.
Toen het op zakendoen aankwam, liep de boel uiteindelijk jammerlijk vast.
De Space Star moest best wat kosten, en wij zouden dat kunnen betalen als we een fatsoenlijke inruilprijs kregen.
‘Ik geef jullie € 750,-, ‘ zei de man met een stralend gezicht.
Wij straalden niet, maar vielen verbijsterd stil.
‘Voor twee auto’s?’ wist ik uiteindelijk uit te brengen.
Ja, voor twee auto’s. Ongelooflijk.
Bert en ik keken elkaar aan en schudden tegelijk ons hoofd. 
We hadden allang op internet gezien wat onze auto’s waard zijn. En dit leek nergens op.
‘Dan gaat het niet door, dan is deze Space Star te duur voor ons.’
“Waar dachten jullie dan aan?’ vroeg de man nog.
Ik noemde zelfs nog wat minder dan we verwacht hadden maar dat lag nog veel te ver van zijn ideeën.
Het ging niet door.
Daar gingen we weer. Vieze koffietheesmaak in de mond en geen andere auto. Het zij zo. 
In mijn Omamobieltje aaide ik even over het dashboard.
‘Kom maar,  je mag weer mee naar huis.’ zei ik.
Ik weet niet of  Bert ook wat tegen de Punto zei, maar achter elkaar aan reden we weer een uur terug. 
Geen Space Star gekocht.
We zullen zien wat er in de toekomst voor ons in de sterren staat.

DAF

Zondag was het Vaderdag en Bert mocht zeggen wat hij graag wilde doen. We zijn nog steeds op vakantie in Limburg, dus dat geeft andere mogelijkheden voor leuke uitjes dan vanuit Groningen. Hij had al snel de keus gemaakt: naar het DAF museum in Eindhoven.
Prima, het is jouw dag, we gaan DAFjes kijken en ik ga mee voor de gezelligheid.
Zo, wat had ik dat onderschat! Hoezo ‘DAFjes kijken’?  Het museum staat bomvol indrukwekkende vrachtwagens, bussen, rallywagens en ja ook DAFjes. Maar, ik vond het dus voor mezelf ook een heel stuk leuker dan ik tevoren had gedacht! 

Ik neem het risico dat de loketmevrouw deze blog niet leest, dan kan ik vertellen dat ik vermoedde dat zij tegelijk met de DAFfabriek in 1928 is opgericht en hier een museumstuk was geworden. Ze liep niet over van arbeidsvreugde en klantvriendelijkheid, maar schoof ons, na het scannen van de museumkaarten ‘een bonneke’ toe.
‘Een bonneke is altijd goed’ zei Bert.
‘Behalve als je die van de politie krijgt’ vulde ik aan.  Mevrouw DAF vond het niet grappig maar mopperde over mijn mini rugtasje.  Dat moest in de kluis want rugtassen waren verboden. Ik sputterde tegen dat het mijn handtasje was en dat er dingen inzaten die ik nodig had. Mevrouw sloeg haar ogen ten hemel, haalde haar stokoude schouders op zodat ik een gekraak verwachtte, en zei nors: ‘U moet maar doen wat u niet laten kunt.’
Tot zover het gezellige begin van ons bezoek. 

Gelukkig zette dat niet de toon voor de middag, want het was verder ontzettend leuk.
Voor mij volkomen onverwacht stond ik eh, (ik wou oog in oog zeggen maar een auto heeft geen ogen) voor een vuilniswagen uit mijn jeugd. Och ja! Zo zagen ze eruit toen!
Waarom ik dat nog zo goed weet? Omdat wij aan een straat woonden waar alle vuilniswagens uit de regio langskwamen om hun lading te gaan lossen bij Stortplaats Crailo.
En natuurlijk omdat er eentje wekelijks langskwam, met twee vuilnismannen op de treeplank achterop, om de zinken emmers van iedereen in onze flats met veel gekletter te legen.
De nostalgie! Echt iets voor mij, ik was nu al gelukkig. 

Er stonden ook grote bussen, bij sommige kon je even naar binnen stappen. Ook dat was een ‘Och ja!’ De rode leren bekleding en werkelijk, bij iedere zitplaats een asbak binnen handbereik. 

Als we op schoolreisje gingen kregen we ook altijd te horen dat we van de asbakken af moesten blijven, maar we propten er toch onze fruitella papiertjes in. 
De dieselgeur van die bussen vond ik toen nog ‘gezellig.’ Als je zoiets rook ging je wat leuks doen. Naar de stad, of dus op schoolreisje. 
Tabaksrook en dieseldampen. Het mocht toen allemaal nog in het openbaar, maar ik ben toch wel blij dat het nu anders is. 

Bert had nog weer andere herinneringen. HIj wees naar een grote legervrachtwagen: ‘Kijk daar heb ik in mijn diensttijd in gereden.’ En bij een vrachtwagen van de Fa. Schaap: ‘O die reed vroeger in Leens, ik werd ‘s morgens wakker van het geronk als ze vertrokken.
‘s Winters reden ze met suikerbieten en ‘s zomers met bier en frisdrank. ‘
Bij de afdeling rallywagens was het helemaal geweldig, want als groot fan van de Dakar kon hij nu een auto in het echt zien. 

Uiteraard waren er ook vitrines met modelauto’s.  Vrachtauto’s die winkels bevoorraadden die er nu niet meer zijn.
Vroom en Dreesman. De A&O supermarkt.  En ik dacht ook Ahrend, maar die blijkt nog in bedrijf, alleen het logo is veranderd.

O ja, ik had bij de echte auto’s er ook nog een zien staan van Van Gend & Loos.  Dat was toch een begrip vroeger! Ik herinner me dat een wieltje van de kinderwagen waar baby Irene in lag, niet helemaal lekker liep. Prompt zei mijn vader: ‘Als je hem zo vol boodschappen blijft stouwen, kan je beter een Van Gend & Loos wagen gebruiken.’
Van Gend & Loos werd, door verkoop, DHL en die auto’s zijn nog te jong voor in een museum. 

Toen we twee verdiepingen hadden gehad, wilden we wel even wat drinken. En dat kon, in de Daffetaria. Dat vind ik nou echt zo leuk gevonden, die naam!
Ik thee, Bert een Variomaatje. Speciaal voor het DAFmuseum gebrouwen bier .Het flesje was zo leuk dat we het mee naar huis hebben genomen. Ja dat mocht. we hebben het netjes gevraagd. 

Daarna nog naar de bovenste verdieping met personenautootjes. Ook de speciale stranduitvoering met rieten dak was er, de DAF- Kini. Een rode die van Onassis en Jackie was geweest, en ook de blauwe van ons koningshuis was er, waarin Willem en Amalia een paar jaar terug nog in hebben gereden op Koningsdag.
Ik heb een klein beetje spijt dat ik niet een foto heb genomen van de foto’s die erbij hingen. Want daarop staan twee onbekommerd blije kleuters die even achter het stuur mochten zitten. Twee jongetjes, gewoon aan het spelen.
Nu is de ene koning en de ander leeft niet meer. Juist daarom raakte die foto me meer dan die bijzondere auto. Die lachende, zorgeloze gezichtjes, lang voordat ze in het koninklijk stramien gedwongen werden.
De Kini was niet voor de gewone man en vrouw, maar de Daffodil en de DAF 33 wel. Daar stonden er dus ook veel van! Ik herkende ze wel uit het straatbeeld van vroeger. En ook mijn bovenbuurvrouw had er eentje, zodat ze als pedicure al haar klanten kon langsgaan. Helemaal nog niet zo gewoon in die tijd, omdat de meeste vrouwen (nog) niet buitenshuis werkten. 

Uiteindelijk hadden we alle grote en kleine DAF’s gezien en gingen met met het lege Variomaatje flesje in mijn minirugtasje weer naar huis. Maar toch niet helemaal leeg genoeg blijkbaar, want toen ik mijn tasje uit de auto pakte zat er een natte plek in, geurde het naar bier en was het bonneke vochtig.
Ik dacht even aan de loketmevrouw.  Ze zou vast haar ogen weer ten hemel slaan. Of verstolen grijnzen achter haar perkamenten hand en denken: dat komt er nou van. 

Natuurpark

Er zit een tegenstrijdigheid in mij. Enerzijds hou ik ontzettend veel van de natuur en anderzijds ben ik op veiligheid en een zeker comfort gesteld.
Dus, hoe heerlijk ik het ook vind om in het bos of een ander natuurgebied te zijn, je zult mij niet kamperend aantreffen.
Maar er zijn compromissen! Zoals een huisje. In het bos. Op een natuurpark. Een huisje met een goed bed, een douche en wc, een keukentje en een deur die op slot kan.
Dat hadden we dus voor onze vakantie geboekt en daar zijn we nu.
In Limburg, vlakbij de grens met België. Midden in het bos! Gelukkiger kan je me bijna niet maken.
Toch was het nog wat meer natuur dan ik van tevoren had gedacht. 
Ons huisje staat aan een prachtig ven, met waterlelies en rietplanten. Eenden, meerkoeten, reigers, opspringende vissen… en kikkers. Héél veel kikkers. Die in de avond en nacht onvermoeibaar een groot gemeenschappelijk concert geven.
Waar ik woon zijn ook wel kikkertjes. En die kwaken wel eens en dan zeg ik: ‘Ach hoor nou hoe leuk.’ Maar dat valt helemaal in het niet bij dit: 

Zouden we wel kunnen slapen? Ja, dat kunnen we. Blijkbaar is het toch een heel rustgevend geluid, ook al is het oorverdovend. Ik vraag me ook steeds af hoe ze het doen. Met zijn honderden, misschien wel duizenden, kwaken ze eensgezind en dan ineens zijn ze allemaal op exact hetzelfde moment stil. Om een paar seconden later weer met de hele goegemeente vrolijk verder te kwaken. Wat gebeurt er in die paar seconden dan steeds? Is er gevaar? Moeten ze even uitrusten? Vertellen ze elkaar bij een bepaalde kwaak dat het nu even stil moet zijn? Er was vroeger zo’n leuke videoclip met een kikkerconcert en dirigent.’We all stand together’. Zou er hier ook een dirigent zijn misschien? They stand in ieder geval wel all together. Geheimen van de natuur. Ik zal er wel nooit achterkomen.

Maar we hebben niet alleen kikkers. Er is nog meer natuur, in de vorm van wilde zwijnen. Ook wel op het park. En nogmaals, hoeveel ik ook van de natuur hou, dit is best een beetje eng. Ik moet zeggen dat ik in de loop van de week wat meer ontspannen ben geraakt, maar in het begin liep ik zowat op eieren.  

Vlak bij ons huisje staat dit bord: 

Zo’n bemoedigende tekst ook!
Ze beginnen met Als een zwijn niet in de aanval gaat. Dat ‘als’ daar krijg ik al een onrustig gevoel van. Loop rustig achteruit, zonder te rennen. Achteruit rennen is nou niet een van mijn specialiteiten dus dat rustig lopen zou ik wel kunnen. Alleen zie ik dan niet waar ik mijn voeten ga neerzetten en omdat zwikken, struikelen en vallen juist wel mijn specialiteiten zijn, heb ik er weinig vertrouwen in.
Als een zwijn wel in de aanval gaat: Klap in je handen (dat kan ik), schreeuw (dat kan ik ook) en maak je groot. Tja, dat is wel een dingetje. Ik was altijd al aan de kleine kant, maar de laatste jaren krimp ik ook nog, dus van dat groot maken verwacht ik niet veel effect. 

Blijft het dier op je afkomen, klim dan ergens op. Verstop je achter een boom. 

Ja. Vertel me maar eens waar ik op moet klimmen in deze omgeving of achter welke boom ik me moet verstoppen. 


Het enige wat ik kan bedenken is dat ik dan op de schouders van mijn heldhaftige man moet klimmen. Op zich wel weer een goed idee, want dan hebben we ons wel groot gemaakt natuurlijk.
Gelukkig is het nog niet nodig geweest. We hebben wel veel sporen al gezien, ook rondom de huisjes, van omgewoelde aarde. 

Bert heeft gelijk tijdens de eerste avondwandeling met Lenny al een familie zwijn gespot, maar die was gelukkig een heel eind weg en dat heeft hij zo gehouden.
Zondag scharrelden er twee schattige gestreepte biggetjes bij de slagboom van de parkuitgang. Maar omdat we ervan uit gingen dat deze kleintjes niet alleen waren, dus de grote boze ouders wel vlak in de buurt zouden zijn, keerden we direct om en gingen we een andere kant op. Dan maar wat langer wandelen. Dat zat trouwens nog niet zo mee, want de wandeling die we uitgekozen hadden, ging gedeeltelijk door een gebied met wilde runderen. Grote zware beesten met enorme hoorns, het waren net van die Osborne-stieren.Toen we het hek naderden zat daar ook weer een bord op met allerlei waarschuwingen over wat je wel en niet moest doen. Ik begrijp niet dat ze die borden niet wat korter maken. Het woord “Sterkte” zou wat mij betreft helemaal volstaan. Ik zag een paar, waarschijnlijk jonge, stieren met elkaar slaags raken en hield het direct voor gezien. Ik ging me echt niet wagen in een gebied met testeronbommen van een paar honderd kilo. Dus de wandeling werd nog wat langer.
Op de terugweg wilde ik even langs de receptie van het park want al wat wij in de keukenlaatjes hadden: geen enkel keukenmes. Of koksmes moet ik misschien zeggen want de meneer van de receptie reageerde verbolgen toen hij met vier normale bestekmessen aankwam en ik zei dat die er wel waren. ‘Maar u zei keukenmes.’ Misschien eten ze in Limburg uitsluitend in de keuken, ik weet het niet. Ik legde uit dat het dan een koksmes moest zijn. Dat woord vond ik zelf nogal pretentieus voor de eenvoudige maaltijden die we klaarmaken in het huisje, maar de man was tevreden.
Hij kwam met een groot scherp koksmes en nog een mini- machete aan en ik bedankte hem natuurlijk van harte. Omdat het in het begin van de week nog niet zo lekker weer was, had ik een jasje aan. Dat deed ik nu uit, wikkelde de messen daarin en liep met mijn gevaarlijke pakketje naar ons huisje. Zo zie je maar, het is niet alleen een trend onder de jeugd om met messen te lopen, senioren doen het ook.
Ik zei nog onderweg:’Als we nu wilde zwijnen tegenkomen, heb ik in ieder geval een mes bij me.’
Maar dat is bluf. Ik kan amper een vlieg doodslaan, heb er gister nog eentje gevangen in een glas en naar buiten gelaten.
Ik ben tenslotte toch een natuurliefhebber.