Bij het voorbereiden van de wekelijkse woensdagse taalles ( blog) bedacht ik dat het deze keer wel leuk is om er ook iets met ‘rijmen’ in te verwerken.
Het is tenslotte Sinterklaastijd. We hebben het vorige week al over een aantal tradities bij dit feest gehad, zoals de intocht, het schoen zetten en de speciale sinterklaasliedjes.
Voor dat laatste had ik op YouTube een paar liedjes met tekst opgezocht.

Ten eerste ben ik zelf niet meer zo up -to -date hoe de liedjes nu gezongen worden, ten tweede is het voor de cursisten makkelijker als ze de geschreven tekst zien, als ze de woorden horen.
Tenminste, ‘Trippeltrappeltrippeltrap’ daargelaten.
Ik probeerde toen al duidelijk te maken dat steeds de laatste woorden van de zinnen op elkaar rijmen, maar de betekenis van het woord ‘rijmen’ werd niet echt begrepen.
Morgen maar eens wat meer aandacht aan besteden dus. Wie weet kunnen we zelfs wel een Sinterklaasgedichtje gaan maken met elkaar.
Rijmen valt ook niet mee. Je moet het principe begrijpen, waar het precies om gaat.
Ik deed met de opvangkindjes graag opzegversjes. Het ritme van de zinnen, vaak met bijbehorende handgebaren, alle kindjes vonden dat leuk en deden hun best om de woorden te onthouden. Ik dacht dat de rijmwoorden op het einde wel wat zouden helpen daarbij, maar niet iedereen had het nog door.
Ik stak mijn beide duimen, waar ik gezichtjes opgetekend had, omhoog en leerde ze het versje van Hompeltje en Pompeltje. Op den duur liet ik het laatste woord weg, dan konden de kinderen dat zelf aanvullen. Dacht ik. Want niet iedereen had het begrepen.
‘Hompeltje en Pompeltje, die klommen op een BERG,’ begon ik.
‘Hompeltje was een kabouterman en Pompeltje was een ..?..’
‘Bever’ zei een meisje prompt. Wat is het dan moeilijk om je gezicht in de plooi te houden.
En, als je het uitlegt, moet je dat natuurlijk ook op de goede manier doen.
‘Woorden die bij elkaar horen.’ dekt de lading niet.
Een allerliefst voorbeeld hiervan kreeg ik een paar jaar geleden ook weer van een van mijn opvangkindjes: ‘Annelies, ik kan heel goed rijmen, wil je het horen?’ Uiteraard wilde ik dat. Het jongetje haalde diep adem. ‘Bami…….’ begon hij. Ik was erg benieuwd wat hij daar nou op ging rijmen. ‘Kroepoek!’ eindigde hij triomfantelijk. Ik heb mijn lach kunnen verbijten maar ik vind het nog steeds zo schattig.
‘Woorden die bijna hetzelfde klinken’ is het ook niet. Want ‘bomen’ en ‘bonen’ klinken bijna hetzelfde, maar rijmen niet. Tenminste niet met eindrijm, laat ik het nog even specificeren voor de taalliefhebbers onder ons. Want om eindrijm gaat het in Sinterklaasgedichten en – versjes.
Dus ik moet nog even goed nadenken hoe ik kan uitleggen aan anderstaligen wat rijmen is.
Mijn broer kon zo geweldig goed gedichten maken. Als hij met Sinterklaas jouw lootje had getrokken had je het echt getroffen want , dan kon je rekenen op twee of drie A4’tjes vol, met zulke fantastisch lopende zinnen en zo vol humor dat je het vaak niet eens voor elkaar kreeg om het verstaanbaar voor te lezen, omdat je slap was van het lachen.
Maar ook voor feesten en partijen maakte hij de prachtigste gedichten, waarbij bij de voorlezers en de toehoorders de lachtranen over de wangen stroomden.
Ook mijn vader kon er trouwens wat van. Ik herinner me dat ik op een Sinterklaasavond een sprookjesboek kreeg. Mijn vader had daar, zogenaamd uit naam van Sint, een gedicht voor gemaakt waarbij hij werkelijk alle sprookjes door elkaar gooide en ik op den duur bij het voorlezen alleen nog maar wat gepiep kon uitbrengen. Ik kon niet meer, het was zó hilarisch!
Mooie herinneringen. Maar morgen moet ik het toch maar wat eenvoudiger aanpakken.
Niveau ‘dak – zak’ , ‘boek- koek’. Ik kijk er naar uit, ik heb nog steeds zoveel plezier in de les met deze mensen.
Rijmen en dichten, blije gezichten. Hopelijk.
Als afsluiting (hier, niet in de les) mijn vaders favoriete mopje:
Jantje zit in de klas, het is Sinterklaastijd en de meester zegt: ‘Wie kan er een gedichtje maken?’
Jantje steekt zijn vinger op, krijgt de beurt en zegt: ‘Kurk in je kont.’
‘Hè Jantje,’ zegt de meester. ‘Wat is dat nou weer. Dat rijmt toch niet?’
‘Nee,’ zegt Jantje. ‘Maar het dicht wel.’

