Maandelijks archief: februari 2024

Schok

Al jaren doen we ’s zondags een gezellig ontbijtje. Door de week maak ik in de keuken voor Bert een broodje hagelslag, vind het voor mezelf dan nog te vroeg om te eten, dus hou het dan bij een kop koffie.
Maar op zondag worden er broodjes gebakken, eitjes gekookt, tafel gedekt, komen er lekkere belegjes op tafel en voor Bert versgeperste sinaasappelsap. Ikzelf ben niet zo van de sap bij het ontbijt.
Aan dat zondagse ontbijt doe ik helemaal niets, Bert regelt dat, roept me als het klaar is en dan kom ik naar beneden in de heerlijke geuren van verse broodjes en koffie. Iedere week een genietmomentje. 

Vorige week liep het anders.
Bert was naar beneden gegaan, ik hoorde wat vertrouwde geluiden van serviesgerammel en koelkastdeur open en dicht. En toen ineens een hoop gebonk op de trap. Ik dacht dat het de hond was, die heeft soms moeite met de trap nu hij ouder wordt.

Maar de slaapkamerdeur ging open en Bert kwam binnenwankelen. ‘Ik voel me niet goed,’ stamelde hij. Ik vloog mijn bed uit om hem op te vangen. Hij zag asgrauw en het zweet parelde op zijn voorhoofd. Ik hielp hem op bed te gaan liggen en dacht : ik moet de dokter bellen. Nee! 112!
Direct gebeld, direct verbinding. ‘112, belt u voor politie, brandweer of ambulance?’
‘Ambulance,’ riep ik.  ‘Blijft u aan de lijn.’ Dat deed ik en de telefoon ging over. En nog een keer en nog een keer…   NEEM NOU OP! schreeuwde ik inwendig, met mijn ogen op Bert gericht. Ademde hij nog? Nadat de telefoon een keer of 12 was overgegaan klonk er eindelijk een verlossende stem.  Ik riep wat er aan de hand was en mevrouw zei:  ambulance is onderweg, blijft u aan de lijn!’ Ze vroeg mij wat dingen over Bert. Ik zette de telefoon op luidspreker en probeerde mezelf ondertussen snel aan te kleden. Rukte de eerste de beste trui uit de kast en vloog toen naar beneden om de hond in de bench op te sluiten en de voordeur open te zetten . Toen weer naar boven, Bert lag stil op bed en ik zag de ambulance al voorrijden. 
Daarna ging alles in een sneltreinvaart. Twee ambulancemedewerkers, een man en een vrouw, begonnen gelijk eerste hulp te verlenen. Ik trok me even terug, de slaapkamer is niet zo groot en ik wilde ze alle ruimte geven.
Ik rende naar beneden en propte wat spullen in mijn tas:  mijn telefoon, een lader, mijn eigen medicatie. Hoe ze Bert naar beneden gekregen hebben heb ik niet gezien, maar ik holde wel mee met de brancard naar de ambulance.
‘Zal ik er achteraan rijden?’ vroeg ik. ‘Nee, je gaat mee, ‘zei de man. Ik kende hem een beetje, van hier uit het dorp en dat was prettig. Hij heet Sjoerd en straalde een enorme rust uit. ‘Zo ben je er in het ziekenhuis direct ook bij en het is bovendien veel veiliger voor jouzelf om nu niet te rijden.’
De vrouw ging bij Bert achterin zitten, ik voorin naast Sjoerd. De zwaailichten en sirene gingen aan en binnen 17 minuten waren we in het UMCG. Normaal doe ik daar ruim een half uur tot drie kwartier over. We vlogen over de weg, het andere verkeer gaf ons de ruimte. Er was een automobilist die zelf een heel gevaarlijke manoeuvre maakte om ons erdoor te laten.
‘Dou dat nou nait, man,’ mompelde Sjoerd. Verder hield hij mij op een rustige manier aan de praat, hij vertelde wat ik zometeen in het ziekenhuis kon verwachten. Dat hielp heel erg om mij bij zinnen te houden.
In het ziekenhuis stapte hij gelijk uit om zijn collega te helpen met Bert, maar dacht er ook nog aan om mij te waarschuwen voor de hoge afstap van de ambulance, als ik uit ging stappen. Dat zou wat zijn zeg, dat ik daar op de betonnen vloer donderde. Dus ik stapte voorzichtig uit en rende letterlijk achter de brancard aan. ‘We hebben nieuwe laarzen gekregen, zevenmijlslaarzen,’ maakte de vrouw een geintje. Dat was fijn, een klein beetje humor helpt om het allemaal aan te kunnen. 

Daarna gebeurde er van alles en ook weer heel snel. Ik weet niet eens precies wat allemaal meer, het was de spreekwoordelijke roes.
In ieder geval werd Bert direct door een cardiologie-team opgevangen en meegenomen. Ik werd in een stoel geïnstalleerd met de vraag of ik hier rustig wilde wachten. Ik kon koffie halen en ik mocht bellen als ik dat wilde, maar niet de ruimte uit. Ze gingen kijken wat er precies aan de hand was met Bert en zo mogelijk gelijk behandelen. Ik moest wel rekenen op een uur.
Zolang hoefde ik niet eens te wachten. Na drie kwartier kwam de cardioloog bij me zitten en vertelde dat Bert nu stabiel was. Zijn rechterkransslagader was volkomen geblokkeerd geweest en ze hadden drie stents geplaatst. Hij legde ook nog uit wat een stent was, want dat wist ik niet precies. Ook vertelde hij dat de linkerkransslagader ook niet in orde was, maar dat daar nu niets aan gedaan werd, dat zou te belastend zijn voor het hart. Eerst nu weer herstellen van deze schok. Er was nooit een aanwijzing geweest dat er wat mis was.
Er kwam een verpleegkundige bij, die zei:’ U mag wel even bij hem.’
Toen ik binnenkwam lag hij daar, met weer veel meer kleur in zijn gezicht en hij zei, zoals hij al zo vaak gezegd had:  ‘Hallo liefje.’  Wat kunnen die simpele woorden dan bijzonder zijn.

In de uren daarna bleef hij nog in het UMCG op de IC en ik mocht steeds bij hem blijven. Ik had het bloedheet, de trui die ik vanmorgen willekeurig had gepakt was veel te dik voor het warme ziekenhuis. Maar ik had wel een Eskimojas aan kunnen hebben, als ik daar maar kon zitten naast Bert en met hem praten en zijn hand vasthouden.
Hij kreeg brood en mocht zeggen wat hij wilde drinken. ‘Een sinaasappelsapje,’ zei hij. ‘Daar ben ik vanmorgen niet aan toe gekomen,’ kwam er nuchter achteraan.
Tegen de avond werd hij overgeplaatst naar het Martiniziekenhuis, ook weer met de ambulance en ik mocht nogmaals meerijden. Nu reden we rustig, stopten voor rood licht en voor voetgangers op een zebrapad. Dit was geen noodgeval meer, puur transport. 

In het Martini werd hij ook alweer opgewacht. ‘Ah, visite, gezellig,’ zei de verpleegkundige opgewekt. Ze installeerden Bert in een eenpersoonskamer aan de hartbewaking, hij had net zoveel snoeren en kabels aan zijn lijf hangen als een ouderwetse computer.
Werkelijk iedereen, zowel in het UMCG als in het Martini, was even vriendelijk, behulpzaam en belangstellend. Ook voor mij, ik heb me geen moment verloren gevoeld. 

‘s Avonds kwam mijn zwager me ophalen. Ik liet Bert achter met een gerust gevoel, hij was in de veiligste omgeving die er nu was.
Thuis stond de ontbijttafel nog gedekt. Dat was even confronterend. Bij Berts bord stond het glas uitgeperste sinaasappelsap. Ik heb het opgedronken, omdat ik het niet weg wilde gooien, dit sapje was haast symbolisch.

Na twee dagen aan de hartbewaking, controles, medicatie en weet ik wat niet allemaal meer, mocht hij naar de verpleegafdeling, met een telemetrie-kastje.
Ineens op een vierpersoonskamer, dat was wel even een overgang.
Ik zou een flinke blog kunnen schrijven over wat ik daar allemaal zag, hoorde en meemaakte. Maar ik ben daar huiverig voor, het gaat om kwetsbare mensen en hun naasten. Ik zou het ook niet prettig vinden om zomaar ergens iets te lezen over hoe wij deden en wat we zeiden. Dus ik laat het er maar bij. In ieder geval vond ik sommige dingen hilarisch, heb over andere situaties mijn wenkbrauwen opgetrokken en was soms echt aangedaan.
Iedere dag naar het ziekenhuis gaf mij een heel andere kijk op dingen in het algemeen en het leven in het bijzonder. Klinkt dat cliché? Voor mij was het echt zo. 

Nu is Bert weer thuis, ik mocht hem donderdagmiddag ophalen. Heel erg fijn, maar eerlijk gezegd ook spannend. Vooral die eerste nacht. Ademt hij nog wel? O gelukkig, ik hoor weer een snurkje. Terwijl ik voorheen vaak gedacht heb:  man hou nou es op met dat gezaag en gesnurk.
Hij heeft een heel arsenaal aan medicatie gekregen, ik heb een fancy pillendoos voor hem gehaald, zo raken we niet in de war. De komende tijd moet hij aansterken, blijft poliklinisch onder controle en dan over een paar weken terug naar het UMCG voor een ingreep aan de andere kant. Ook spannend natuurlijk, maar nu kunnen we ons erop voorbereiden.

Vanmorgen zaten we aan het zondagsontbijt. Deze keer had ik het gemaakt. Broodjes gebakken, eitjes gekookt en een heel grote sinaasappel uitgeperst. Die kwam uit een fruitmand die een buurman had laten bezorgen. Het huis staat vol bloemen en kaarten, van allemaal mensen die meeleven. Dat is zo fijn. Bert heeft zijn eigen sinaasappelsap weer opgedronken. Een vol glas was het geworden, maar ik zou wel een hele sinaasappelboomgaard voor hem willen uitpersen.
Omdat het weer kan.

Genegeerd

Ik weet dat ik niet zo groot ben en ook dat ik geen imponerend uiterlijk heb. Maar dat ik bij tijd en wijle gewoon onzichtbaar ben, zover was ik nog niet gekomen.
Toch is het blijkbaar zo.
Voor een buurman die zelf nu niet weg kon, zou ik wat boodschappen doen, waaronder wat tabakswaar. Ik ben zelf geen roker, maar ik wist dat je het niet meer zelf kan pakken omdat het in gesloten kasten achter de servicebalie van de supermarkt is verstopt.


De balie is ook een PostNL punt, daar werd iemand geholpen en ik ging daar netjes achter staan. Toen kwam er een medewerkster bij, dat maakte er drie, want de baas stond er ook nog onduidelijke dingen te doen. Ik stapte opzij, zodat ik bij de nieuw aangekomene mijn boodschapje kon doen, maar ze keek langs me heen naar twee mannen die schuin achter mij waren gaan staan.
‘Wij willen een kenteken laten overschrijven,’ zei de ene. ‘O, komt u maar naar deze kant,’ zei het meisje achter de balie. ‘Nou, eigenlijk ben ik eerst aan de beurt,‘ zei ik. 
‘O ja, natuurlijk sorry,’ zei de man en maar het meisje was al begonnen met de computer. Ik zuchtte en dacht: oké die andere medewerkster is zo wel klaar met haar klant.
Dat ik voor de baas onzichtbaar ben, dat weet ik al zolang hij hier een winkel heeft. Hij heeft volgens mij een spontane antipathie tegen mij opgevat vanaf het moment dat hij me voor het eerst zag. Hij groet andere klanten vrolijk, mij nooit. Toen ik nog met kinderen boodschappen deed, kregen zij een lach en een aai over de bol, ik bestond niet. Uiteraard hoef ik geen aai over mijn bol maar een ‘hallo’ was toch niet te veel gevraagd, zeker als ik zelf wel groette. Erg raar en eerlijk gezegd ook hoogst irritant, want ik weet niet waar ik het aan te danken heb.
Mijn verrassing was dan ook niet erg groot dat hij wegliep en ik nog weer moest wachten.
Toen was de andere medewerkster klaar met haar klant, ik haalde adem om mijn bestelling te doen en… ‘Twee pakjes Camel alstublieft’ blèrde een vrouw achter mij. En prompt ging de tabakskast open voor haar. ‘Ik sta hier al een poosje te wachten en was nu echt aan de beurt!’ zei ik. ‘O sorry hoor, ik ben zo klaar,’ zei ze op een toon van ‘mens zeur niet zo’.
Ze was helemaal niet zo klaar, want voordat zij afgerekend had moest degene die haar hielp ineens haar collega bijstaan bij de kentekenadministratie en duurde het dus nog langer. Moest ik iets voor mezelf hebben, dan was ik allang weggelopen, ik was inmiddels zwaar geïrriteerd. Maar ik moest het voor de buurman halen, dus ik bleef staan. 

Daar kwam een derde medewerkster aan en vroeg :’Wie kan ik helpen?’
‘Mij!’ zei ik hartgrondig, ik wilde er haast aan toevoegen:’ Wat fijn dat je me ziet staan,’ maar dat zou wel heel dramatisch klinken. De baas was inmiddels ook weer aangeschoven, maar keek consequent langs me heen.
Ik deed mijn bestelling, waaronder een pakje shag. ‘Zware of halfzware?’ vroeg de medewerkster. ‘O help, dat weet ik niet. Het is voor meneer X, die ken je vast wel. ‘ 

‘O ja. Ik geloof halfzware.’ zei ze.  ‘Meneer X?’ bemoeide de baas zich er ineens mee. Die klant was blijkbaar een stuk interessanter dan ik, ook al was de man nu zelf onzichtbaar, want niet aanwezig. ‘Ja, die rookt halfzware shag.’  Onnodig te zeggen dat hij mij daarbij totaal negeerde. Ik stak toch echt wel een stukje boven de balie uit hoor, daar lag het niet aan. 

Ik rekende af, pakte mijn spullen en wilde de winkel uitlopen. Maar dat ging ook zomaar niet want mensen die met hun wagentjes naar binnen moesten of die pakjes opgehaald hadden, waren blijkbaar veel belangrijker en moesten daarom voor. Ze zagen me niet of wilden me niet zien. Wat was dat vandaag, ik werd er niet vrolijk van. 
De buurman zag me wel toen ik in zijn huis kwam. Gelukkig maar, ik begon haast aan mezelf te twijfelen.
Ik ging gauw naar huis. Mijn  hondje stond al voor het raam naar me uit te kijken, heel blij dat ik er weer was. Balsem voor de ziel. 

Doorgedraaid

Lees ik nu echt dat PETA wil dat het draaimolenpaard verboden gaat worden? En de andere dieren uit de caroussel?  Ik geloof het haast niet en lees het nieuwsbericht nog eens. Het is echt zo. Met als motivatie dat kinderen op deze manier leren dat een dier er voor vermaak en exploitatie is. 
Werkelijk, ik ben er stil van. Zijn de mensen van PETA zelf geen kind geweest? 

Wie mij kent weet dat ik veel van dieren houdt, er respect voor heb, en zou willen dat niet één dier meer lijdt door het toedoen van mensen. Maar dit? Hier kan ik totaal niets bij voelen. Ja, ergernis en frustratie. Omdat ik bang ben dat er wordt geluisterd naar deze schreeuwers en er dus aanpassingen gemaakt gaan worden. 
Een kind is geen volwassene. Heeft een andere belevingswereld, die het onderweg naar de volwassenheid helaas kwijt raakt. Nogmaals, zijn de mensen van PETA geen kind geweest?

Kan je je niet meer herinneren hoe magisch het was, als je op een draaimolenpaard rondreed? Een sprookje was het, je kon je verbeelden dat je samen met je paardje avonturen beleefde. Jouw paardje en jij waren de beste vrienden en je wilde dat je hem mee naar huis mocht nemen en altijd voor hem mocht zorgen en hij voor jou.
Het woord exploitatie kende je niet, het begrip al helemaal niet. Je was juist enorm trots dat het paardje je wilde dragen, dat je samen dit geluk beleefde.  

Die motivatie van PETA, ik vind het ziek. Het maakt de kinderwereld kapot. Het heeft totaal niets te maken met dierenleed, maar met het vernielen van fantasie. Er is geen kind dat denkt: yes nu heb ik macht over dat paard, die dolfijn, die leeuw. Een kind is juist onder de indruk, dat deze magische dieren met jou op avontuur willen gaan. 

Het mag toch niet zo zijn dat dit nu verdwijnt. Dat kinderen alleen nog maar rond mogen rijden op mechanische auto’s en raketten, in plaats van de magie van dieren te ervaren. ZONDER dat er ook maar één dier voor gekrenkt wordt.
En als we dan toch doordraven, hoe zit het dan met díe dingen? Leert een kind dan niet dat het okë is om die vervuilende vervoersmiddelen te gebruiken, alleen voor plezier? 

Terug naar de dieren. Mogen kinderen straks ook niet meer met  knuffels spelen? Geen schaapje meer in bed, geen beertje? Kunnen we in vredesnaam ophouden met dit buiten alle context gehaalde gedoe?  Hier wordt enorm veel schade mee aangericht, terwijl het niets, maar dan ook niets met dierenleed te maken heeft. De fantasie en de magie wordt vermoord. Dat is zo erg, dat ik er geen woorden voor heb. Eigenlijk alleen tranen.