Al jaren doen we ’s zondags een gezellig ontbijtje. Door de week maak ik in de keuken voor Bert een broodje hagelslag, vind het voor mezelf dan nog te vroeg om te eten, dus hou het dan bij een kop koffie.
Maar op zondag worden er broodjes gebakken, eitjes gekookt, tafel gedekt, komen er lekkere belegjes op tafel en voor Bert versgeperste sinaasappelsap. Ikzelf ben niet zo van de sap bij het ontbijt.
Aan dat zondagse ontbijt doe ik helemaal niets, Bert regelt dat, roept me als het klaar is en dan kom ik naar beneden in de heerlijke geuren van verse broodjes en koffie. Iedere week een genietmomentje.
Vorige week liep het anders.
Bert was naar beneden gegaan, ik hoorde wat vertrouwde geluiden van serviesgerammel en koelkastdeur open en dicht. En toen ineens een hoop gebonk op de trap. Ik dacht dat het de hond was, die heeft soms moeite met de trap nu hij ouder wordt.
Maar de slaapkamerdeur ging open en Bert kwam binnenwankelen. ‘Ik voel me niet goed,’ stamelde hij. Ik vloog mijn bed uit om hem op te vangen. Hij zag asgrauw en het zweet parelde op zijn voorhoofd. Ik hielp hem op bed te gaan liggen en dacht : ik moet de dokter bellen. Nee! 112!
Direct gebeld, direct verbinding. ‘112, belt u voor politie, brandweer of ambulance?’
‘Ambulance,’ riep ik. ‘Blijft u aan de lijn.’ Dat deed ik en de telefoon ging over. En nog een keer en nog een keer… NEEM NOU OP! schreeuwde ik inwendig, met mijn ogen op Bert gericht. Ademde hij nog? Nadat de telefoon een keer of 12 was overgegaan klonk er eindelijk een verlossende stem. Ik riep wat er aan de hand was en mevrouw zei: ambulance is onderweg, blijft u aan de lijn!’ Ze vroeg mij wat dingen over Bert. Ik zette de telefoon op luidspreker en probeerde mezelf ondertussen snel aan te kleden. Rukte de eerste de beste trui uit de kast en vloog toen naar beneden om de hond in de bench op te sluiten en de voordeur open te zetten . Toen weer naar boven, Bert lag stil op bed en ik zag de ambulance al voorrijden.
Daarna ging alles in een sneltreinvaart. Twee ambulancemedewerkers, een man en een vrouw, begonnen gelijk eerste hulp te verlenen. Ik trok me even terug, de slaapkamer is niet zo groot en ik wilde ze alle ruimte geven.
Ik rende naar beneden en propte wat spullen in mijn tas: mijn telefoon, een lader, mijn eigen medicatie. Hoe ze Bert naar beneden gekregen hebben heb ik niet gezien, maar ik holde wel mee met de brancard naar de ambulance.
‘Zal ik er achteraan rijden?’ vroeg ik. ‘Nee, je gaat mee, ‘zei de man. Ik kende hem een beetje, van hier uit het dorp en dat was prettig. Hij heet Sjoerd en straalde een enorme rust uit. ‘Zo ben je er in het ziekenhuis direct ook bij en het is bovendien veel veiliger voor jouzelf om nu niet te rijden.’
De vrouw ging bij Bert achterin zitten, ik voorin naast Sjoerd. De zwaailichten en sirene gingen aan en binnen 17 minuten waren we in het UMCG. Normaal doe ik daar ruim een half uur tot drie kwartier over. We vlogen over de weg, het andere verkeer gaf ons de ruimte. Er was een automobilist die zelf een heel gevaarlijke manoeuvre maakte om ons erdoor te laten.
‘Dou dat nou nait, man,’ mompelde Sjoerd. Verder hield hij mij op een rustige manier aan de praat, hij vertelde wat ik zometeen in het ziekenhuis kon verwachten. Dat hielp heel erg om mij bij zinnen te houden.
In het ziekenhuis stapte hij gelijk uit om zijn collega te helpen met Bert, maar dacht er ook nog aan om mij te waarschuwen voor de hoge afstap van de ambulance, als ik uit ging stappen. Dat zou wat zijn zeg, dat ik daar op de betonnen vloer donderde. Dus ik stapte voorzichtig uit en rende letterlijk achter de brancard aan. ‘We hebben nieuwe laarzen gekregen, zevenmijlslaarzen,’ maakte de vrouw een geintje. Dat was fijn, een klein beetje humor helpt om het allemaal aan te kunnen.
Daarna gebeurde er van alles en ook weer heel snel. Ik weet niet eens precies wat allemaal meer, het was de spreekwoordelijke roes.
In ieder geval werd Bert direct door een cardiologie-team opgevangen en meegenomen. Ik werd in een stoel geïnstalleerd met de vraag of ik hier rustig wilde wachten. Ik kon koffie halen en ik mocht bellen als ik dat wilde, maar niet de ruimte uit. Ze gingen kijken wat er precies aan de hand was met Bert en zo mogelijk gelijk behandelen. Ik moest wel rekenen op een uur.
Zolang hoefde ik niet eens te wachten. Na drie kwartier kwam de cardioloog bij me zitten en vertelde dat Bert nu stabiel was. Zijn rechterkransslagader was volkomen geblokkeerd geweest en ze hadden drie stents geplaatst. Hij legde ook nog uit wat een stent was, want dat wist ik niet precies. Ook vertelde hij dat de linkerkransslagader ook niet in orde was, maar dat daar nu niets aan gedaan werd, dat zou te belastend zijn voor het hart. Eerst nu weer herstellen van deze schok. Er was nooit een aanwijzing geweest dat er wat mis was.
Er kwam een verpleegkundige bij, die zei:’ U mag wel even bij hem.’
Toen ik binnenkwam lag hij daar, met weer veel meer kleur in zijn gezicht en hij zei, zoals hij al zo vaak gezegd had: ‘Hallo liefje.’ Wat kunnen die simpele woorden dan bijzonder zijn.
In de uren daarna bleef hij nog in het UMCG op de IC en ik mocht steeds bij hem blijven. Ik had het bloedheet, de trui die ik vanmorgen willekeurig had gepakt was veel te dik voor het warme ziekenhuis. Maar ik had wel een Eskimojas aan kunnen hebben, als ik daar maar kon zitten naast Bert en met hem praten en zijn hand vasthouden.
Hij kreeg brood en mocht zeggen wat hij wilde drinken. ‘Een sinaasappelsapje,’ zei hij. ‘Daar ben ik vanmorgen niet aan toe gekomen,’ kwam er nuchter achteraan.
Tegen de avond werd hij overgeplaatst naar het Martiniziekenhuis, ook weer met de ambulance en ik mocht nogmaals meerijden. Nu reden we rustig, stopten voor rood licht en voor voetgangers op een zebrapad. Dit was geen noodgeval meer, puur transport.
In het Martini werd hij ook alweer opgewacht. ‘Ah, visite, gezellig,’ zei de verpleegkundige opgewekt. Ze installeerden Bert in een eenpersoonskamer aan de hartbewaking, hij had net zoveel snoeren en kabels aan zijn lijf hangen als een ouderwetse computer.
Werkelijk iedereen, zowel in het UMCG als in het Martini, was even vriendelijk, behulpzaam en belangstellend. Ook voor mij, ik heb me geen moment verloren gevoeld.
‘s Avonds kwam mijn zwager me ophalen. Ik liet Bert achter met een gerust gevoel, hij was in de veiligste omgeving die er nu was.
Thuis stond de ontbijttafel nog gedekt. Dat was even confronterend. Bij Berts bord stond het glas uitgeperste sinaasappelsap. Ik heb het opgedronken, omdat ik het niet weg wilde gooien, dit sapje was haast symbolisch.
Na twee dagen aan de hartbewaking, controles, medicatie en weet ik wat niet allemaal meer, mocht hij naar de verpleegafdeling, met een telemetrie-kastje.
Ineens op een vierpersoonskamer, dat was wel even een overgang.
Ik zou een flinke blog kunnen schrijven over wat ik daar allemaal zag, hoorde en meemaakte. Maar ik ben daar huiverig voor, het gaat om kwetsbare mensen en hun naasten. Ik zou het ook niet prettig vinden om zomaar ergens iets te lezen over hoe wij deden en wat we zeiden. Dus ik laat het er maar bij. In ieder geval vond ik sommige dingen hilarisch, heb over andere situaties mijn wenkbrauwen opgetrokken en was soms echt aangedaan.
Iedere dag naar het ziekenhuis gaf mij een heel andere kijk op dingen in het algemeen en het leven in het bijzonder. Klinkt dat cliché? Voor mij was het echt zo.
Nu is Bert weer thuis, ik mocht hem donderdagmiddag ophalen. Heel erg fijn, maar eerlijk gezegd ook spannend. Vooral die eerste nacht. Ademt hij nog wel? O gelukkig, ik hoor weer een snurkje. Terwijl ik voorheen vaak gedacht heb: man hou nou es op met dat gezaag en gesnurk.
Hij heeft een heel arsenaal aan medicatie gekregen, ik heb een fancy pillendoos voor hem gehaald, zo raken we niet in de war. De komende tijd moet hij aansterken, blijft poliklinisch onder controle en dan over een paar weken terug naar het UMCG voor een ingreep aan de andere kant. Ook spannend natuurlijk, maar nu kunnen we ons erop voorbereiden.
Vanmorgen zaten we aan het zondagsontbijt. Deze keer had ik het gemaakt. Broodjes gebakken, eitjes gekookt en een heel grote sinaasappel uitgeperst. Die kwam uit een fruitmand die een buurman had laten bezorgen. Het huis staat vol bloemen en kaarten, van allemaal mensen die meeleven. Dat is zo fijn. Bert heeft zijn eigen sinaasappelsap weer opgedronken. Een vol glas was het geworden, maar ik zou wel een hele sinaasappelboomgaard voor hem willen uitpersen.
Omdat het weer kan.


