Als heel klein meisje antwoordde ik, als iemand aan mij vroeg wat ik later wilde worden: ‘Juf en moeder.’
Toen ik wat groter werd, kreeg ik andere plannen. Ik zou archeoloog worden. Het leek me geweldig om dingen op te graven die honderden of misschien wel duizenden jaren oud waren.
Stille getuigen van mensenlevens van lang geleden. Het aantal generaties wat vóór mij op de aarde rondgelopen heeft is zo onvoorstelbaar groot, ik kan het niet bevatten.
Er is altijd een bepaald verlangen in mij geweest om er meer van te weten, dingen te ontdekken, misschien zelfs wel verloren gegane kennis weer naar boven te brengen. Het intrigeerde me, en nog steeds, dat àl die generaties mensen hun leven hebben geleefd, met enorme verschillen met het onze, maar ook met enorme overeenkomsten.
Al die mensen zijn geboren, opgegroeid, hebben liefgehad en gerouwd, hebben gedanst en gehuild, hebben gewerkt, zijn ziek geweest, hebben gegeten en gedronken en zijn vroeg of laat gestorven.
Er is meestal niets meer te vinden van hun leven, wat vertelt wie ze waren. Alleen soms nog wat fragmentjes.
Ik wilde graag zulke fragmentjes vinden. Reconstrueren welk leven de individuen geleefd hadden, stuk voor stuk uniek, zoals wij stuk voor stuk uniek zijn.
Niet de mens als soort bestuderen, maar als persoon. Wat deed iemand op een dag, van wie hield ze, wat geloofde ze, wat was belangrijk voor haar. Of hem natuurlijk.
Waarom ben ik dan geen archeoloog geworden? Omdat de praktijk niet zo rooskleurig is als mijn idealen.
Vroeger ging ik met mijn schepje de hei op. Dan groef ik ergens zomaar wat, droomde ervan dat ik iets belangrijks zou vinden, ik ging helemaal op in mijn spel. Want dat was het, en het was heerlijk. Ik groef een plantenwortel op en speelde dat het een botje was. Een steen was een werktuig. Een stuk hout was een overblijfsel van een vuur.
In het echt werkt het niet zo. De archeologenwereld bestaat natuurlijk niet uit Indiana Joneses, maar ook niet uit louter Zawi Hawass’en.
Een standaard archeoloog moet tegen primitieve leefomstandigheden kunnen, zich in een hiërarchie schikken en vooral bestand zijn tegen een eindeloze reeks teleurstellingen.
Conclusie: ik ging terug naar mijn oorspronkelijke plan en werd juf en moeder. Ben er gelukkig mee!
Wat niet wegneemt dat mijn interesse (passie wil ik het nog niet noemen) voor archeologie altijd gebleven is. Ik bekijk allerlei programma’s en documentaires, bezoek musea, hou via het nieuws ontwikkelingen bij en lees boeken.
Nog steeds met hetzelfde onbestemde gevoel: het niet kunnen bevatten hoelang geleden iemand geleefd heeft en me er toch mee verbonden voelen. En er meer en meer van willen weten.
Daarom was ik ook heel blij dat ik onlangs het Ringheiligtum Pömmelte heb kunnen bezoeken. Ik citeer:
In juli 2008 werden bij Pömmelte-Zackermünde, niet ver boven Halle in Sachsen-Anhalt, belangwekkende 4300 jaar oude houten restanten van een groot complex blootgelegd. Het complex bevat monumenten die aan Stonehenge doen denken en stamt ook uit dezelfde tijd. We noemen dit een woodhenge, vergelijkbaar met stonehenge maar dan niet gebouwd van steen maar van hout. Vermoed wordt dat de constructies gebruikt zijn voor offer- en dodenrituelen. Tijdens de opgravingen zijn vele offervondsten aangetroffen, wat laat zien dat er complexe rituelen hebben plaatsgevonden. In het oostelijke gebied van het terrein is een concentratie aan graven gevonden.
Het hele gebeuren is in de afgelopen jaren gereconstrueerd, want hout laat wel sporen na maar bestaat niet meer na 4300 jaar.

Vrij toegankelijk en bij lange na niet zo toeristisch als Stonehenge. Wel heel indrukwekkend. Precies om de redenen die ik hierboven noemde.
Er lagen ook stenen platen op de grond op plekken waar vondsten waren gedaan. Gebruiksvoorwerpen, gereedschappen, maar ook skeletten of delen daarvan.
De doden waren met zorg begraven. De mensen waren zoals wij, ze hadden lief en ze rouwden. We weten niet waarom sommige in de buitenring van de cirkel zijn begraven en anderen op een aparte begraafplaats.
Het is gissen, we weten te weinig. Theorieën neem ik (misschien arrogant) vaak met een aantal korrels zout. Het is een aanname en wie weet zitten we er wel volkomen naast.


Zo zei Bert bijvoorbeeld: er wordt nu wel steeds gezegd dat die poorten waar op midzomer en midwinter de zon precies door schijnt, om spirtuele en religieuze redenen gemaakt zijn, vanwege een vereringscultus. Maar wat nou als het gewoon een kalender was? Dat het duidelijk was op welk tijdstip van het jaar ze zaten?
Die theorie vind ik zelf heel aannemelijk, de zonnewijzer werkt immers ook zo. Misschien was dit wel een voorloper daarvan.
Hoe het ook zij, ik vond het indrukwekkend om er te zijn. Natuurlijk wist ik dat deze palen nieuw waren en dat de versierselen ook een aanname zijn. Maar hier hadden bijna 45 eeuwen geleden mensen gelopen, net als ik nu. Ze woonden er in de buurt en hadden er geen flauw idee van dat duizenden jaren later hun plek een archeologisch monument zou zijn, waar toeristen op af komen.
Er kwam een groep kinderen aan, van rond 10 jaar oud, schat ik. Schoolklas, kamp, ik weet het niet, maakt ook niet uit. De meester of begeleider hield een verhaaltje en wilde weer verder.
Drie jongetjes stonden, bij een steen met afbeeldingen, te praten, te wijzen en te discussieren, ze waren heel geestdriftig.
‘Milan, Willie, hierkomen, we gaan!’ snerpte de meester. De jongetjes merkten het amper, ze waren helemaal in beslag genomen door de steen. ‘WE GAAN WEG, NU KOMEN!’ Meester werd geïrriteerd.
Wat een gemiste kans was dat. Ik popelde om de man aan te spreken en te zeggen dat deze jongetjes zo enthousiast waren over dit onderwerp dat hij ze juist nog van alles moest vertellen en hun vragen beantwoorden. Dit was toch geweldig! Maar hij was alleen maar ongeduldig en wou weg, hij riep nog een keer.
Met tegenzin gingen de jongetjes naar hem toe, tot eentje zich omdraaide en nog snel even terug naar die steen rende. Meester slaakte een duidelijke zucht, ging het kind achterna en sommeerde hem mee te komen. Zonder te vragen wat het mannetje zo graag nog wilde weten of vertellen over deze bijzondere plek. Zo jammer.
Ik hoop dat ik het als juf anders gedaan heb.
Later heb ik nog even helemaal alleen in de cirkel gestaan en langs de ring gelopen.Er was helemaal niemand op dat moment, zelfs Bert niet.
Ik probeerde het gevoel op me in te laten werken dat ik stond op een plek waarvan eigenlijk alle herinnering al verdwenen was. Een plek die per toeval herontdekt was. Die duizenden jaren geleden gonsde van de activiteit en waar ik nu heel alleen tussen de wilde bloemen stond.
Hoeveel plekken als deze zijn er nog meer, waar wij nog niets van weten? Of niets meer van weten?
Stiekem droom ik misschien toch nog wel om een keer iets te ontdekken….

Mooi Blog… Jij had het als Juf zeker anders gedaan met deze drie kinderen. Maar misschien zat de Meester wel in tijdnood, dat kan natuurlijk ook.
LikeLike
Ja, dat kan natuurlijk ook 🙂
Maar als hij de tijd die hij had staan wachten en zuchten had besteed aan de belangstelling van de jongetjes was dat al beter geweest
LikeGeliked door 1 persoon
Helemaal met je eens!
LikeLike