Maandelijks archief: augustus 2023

Ripperda

Ooit van Ripperda gehoord? Ik wist alleen dat het een wijk in Winsum is, net als Potmaar , Lombok en Obergum.  Waar de naam vandaan kwam, daar had ik geen idee van en ik heb me daar ook nooit in verdiept.
Maar nu weet ik iets meer van Ripperda. Het was een Groninger die leefde van 1682 tot 1737 en hij heeft een rol gespeeld in de internationale politiek.
Met, naar het schijnt, kwistig gebruik van listen en zelfverrijking.

Hm, ik ga niet in op de politiek van vandaag, maar direct komen er toch een aantal associaties met deze tijd…. 

Terug naar de geschiedenis. Ik heb nooit op school geleerd over Johan Willem Ripperda. Jullie? Als ik niet een aantal maanden geleden een aankondiging had gezien met deze naam, als onderwerp van een openlucht theatervoorstelling met in de hoofdrol Bert Visscher, had ik er de rest van mijn leven evenmin iets over geweten. 

Toen was mijn belangstelling gewekt. 
En die van heeeeel veel andere mensen want alle voorstellingen zijn uitverkocht, wat neerkomt op zo’n 24.000 bezoekers.
Dus hoe het ook zij, vanaf nu is Johan Willem Ripperda uit de geschiedkundige anonimiteit gehaald. 
Hij is destijds hier vlak in de buurt geboren in een verarmde adelijke familie. Hij probeerde zich, nadat een verstandshuwelijk met een rijke vrouw zijn positie verbeterde, te manifesteren in de Groningse stadspolitiek, is actief geworden bij de Staten Generaal in Den Haag (toen al het middelpunt van de landelijke politiek blijkbaar), is op de een of andere rare manier Nederlands ambassadeur geworden in Spanje, heeft daar een korte maar hevige rol gespeeld in de politiek door een Verdrag van Wenen tot stand te brengen, (ik schrijf expres ‘een’ want er zijn nogal wat Verdragen van Wenen geweest)  ook weer door listen en bedrog, is daarna gevangen gezet, hij ontsnapte naar Marokko, heeft daar gedoe met een sultan gehad, die op zijn advies de oorlog aan Spanje verklaarde, vluchtte na verlies naar Tunesië  en kreeg uiteindelijk voorgespiegeld door een andere handige Harry (die eigenlijk Theodor von Neuhof heette) dat hij Koning van Corsica kon worden, maar dat werd nooit werkelijkheid.
Ripperda was 57 toen  hij overleed, na een veelbewogen leven, ook in privé-opzicht. 

Dit is wat we weten uit de geschiedenis: 

Deze foto’s zijn overgenomen uit het boekje wat wordt uitgereikt bij de voorstelling.

Een theatervoorstelling is natuurlijk een bewerking, waarbij details anders ingevuld worden en niet 100% de geschiedenis gevolgd hoeft te worden.
Het uitgangspunt is hier de Groninger Ripperda. Wat voor mens het geweest kan zijn. Een bedrieger? Een opportunist? Wat heeft hem bewogen, was zijn afkomst iets om trots op te zijn of om te ontstijgen? 

We hebben het gisteravond gezien. En ik heb echt genoten. De eerlijkheid gebiedt te zeggen dat ik aan het begin een beetje moeite had erin te komen. De vorm van het stuk, de stijl van de teksten, de uitbeelding van de personages, ik moest eraan wennen.
Maar toen ik zover was, zat ik er ook helemaal in.
Op mijn stoeltje op de steil oplopende tribune, met mijn thermoshirt onder mijn jas en mijn poncho onder handbereik, liet ik me helemaal meevoeren in het bedrieglijk eenvoudige decor waar de spelers, de muzikanten en het koor hun ding deden.
Het was puur theater, met pakkende personages die met ogenschijnlijk eenvoudige middelen bijzondere situaties uitbeelden. Ik vond het geweldig.

Het was niet toegestaan om foto’s te maken, dus we hebben alleen onszelf even gekiekt in de pauze.

Wat een leuke entourage was dat ook, het was inmiddels donker en op het terrein van Maarhuizen branden lichtjes en dat gaf zo’n fijne sfeer. 

Het was een bijzondere avond uit.
De locatie, het stuk met de personages, Bert Visscher die niet de hysterische figuur was die we in zijn eigen shows zien, maar die toch onmiskenbaar zijn eigen lachjes en debiele stapjes deed als dat zo uitkwam, de bezoekers die niet opgedoft waren voor een theateravond, maar dik aangekleed en gewapend met kussens, plaids en poncho’s… nogmaals, ik heb genoten. 

En ik heb er nog iets van meegenomen.  Josepha, Ripperda’s tweede liefde, zegt:
‘Zolang je dingen kunt verzinnen, ben je onverslaanbaar.
Zolang je dingen kunt verzinnen, ben je vrij’  

Dit raakte me en ik zal het ook nooit meer vergeten.

Kleuterjuf

Nog een paar dagen en dan gaat mijn kleinzoon voor het eerst naar de basisschool. De kleuterperiode is aangebroken. 
Hij krijgt een juf en een meester.  Dat vind ik ZO leuk! Het basisonderwijs is wat mij betreft veel te veel een vrouwenaangelegenheid, en de spaarzame meesters zijn eigenlijk altijd leerkracht bovenbouw. Maar hier dus niet, en ik denk dat het enorm goed is dat jonge kinderen zowel van een man als van een vrouw les krijgen.
Het is haast beladen wat ik nu zeg, vanwege alle genderissues momenteel, maar in het kader van de diversiteit juich ik het alleen maar toe dat er een meester is voor de kleuters. 

Een paar dagen de ene leerkracht en een paar dagen de ander, dat is helemaal normaal. Toen ik begon als kleuterjuf was dat nog helemaal niet zo. Leerkrachten stonden 5 dagen per week voor de klas. Ik ook. En er was een aparte kleuterschool en lagere school.
Dan werd er tegen kinderen , als ze 6 werden, gezegd dat ze nu naar de grote school mochten! De opleiding was ook anders, voor kleuterleidster of onderwijzeres. Dat vond ik op zich niet slecht, kleuters hebben andere dingen nodig als grotere kinderen. Wat ik wel idioot vond, was dat de kleuterleidstersopleiding met een lagere vooropleiding gevolgd kon worden dan de onderwijzersopleiding.
Het voelde (en nog steeds) voor mij net zoals het feit dat in sommige beroepen vrouwen minder betaald krijgen dan mannen, voor hetzelfde werk.
Alsof een kleuterleidster minder hoefde te weten van pedagogiek, methodiek en didactiek dan een onderwijzeres. Alsof het kleuteronderwijs niet helemaal voor vol aangezien werd dus. 

Maar er kwam al gauw verandering in, want toen de kleuterschool en lagere school samen gingen als basisschool kon er natuurlijk geen onderscheid meer gemaakt worden tussen de leerkrachten. Ik hoefde dus alleen een applicatiecursus te volgen om ‘volledig bevoegd onderwijzer’ te worden. Wat weer ergernis opwekte bij de al volledig bevoegde onderwijzers omdat ze vonden dat hun beroep zo minder serieus genomen werd. Rare rivaliteit was dat, blij dat dit volkomen uit de wereld is nu. 

De meeste jaren in mijn onderwijsloopbaan heb ik in deeltijd gewerkt, duo-baan noemden we dat. Geen idee of dat nog zo heet, ik ben al 18 jaar geleden het onderwijs uitgestapt.
Maar jongens wat ik heb ik met veel plezier gewerkt, zowel met de kinderen als met mijn duo, die toevallig ook Annelies heette. We waren zo goed op elkaar ingespeeld, we konden met elkaar lezen en schrijven om maar even in stijl te blijven. Natuurlijk werkten we vrijwel nooit tegelijk, alleen op feestdagen en op ouderavonden en 10 minuten gesprekken. Maar we hadden heel veel contact en ik heb er gouden herinneringen aan. 

Talloze kleutertjes heb ik onder mijn hoede gehad, sommige jaren had ik een klas van 36 of zelfs 38 kinderen. Niet ideaal, zeker niet, maar we dealden ermee. Het was hard werken om te proberen iedereen voldoende aan bod te laten komen, te geven wat hij/zij nodig had. Ik hoop ook echt dat dat zoveel mogelijk gelukt is.
Maar op de een of andere manier ging het praktische gedeelte van omgaan met zo’n grote groep meestal toch best. Je wordt vanzelf een kei in organiseren en voorbereiden, maar ook in het flexibel zijn en de hele boel omgooien als dat beter werkt.
Natuurlijk zijn er ook jaren geweest met kleinere klassen. En in de loop der tijd ga je ervaring krijgen, en een bepaalde routine in dingen waarbij dat kan.

In het kleuteronderwijs heb ik altijd heerlijk mijn eigen ei kwijt gekund. Veel bedenken, vertellen, verzinnen en doen.
En ook lekker af en toe volkomen de mist ingaan, zonder dat je lieve kleuters daar echt iets van merken.
Zoals een keertje in de herfst: natuurlijk moest er een herfsttafel komen. Kinderen namen blaadjes, eikels en kastanjes mee en zelf zocht ik ook in het weekend wat dingen in het bos. Ik vond een eikenblad met een galappeltje erop en ‘s maandags in de kring zou ik er wat over vertellen. Op kleuterniveau natuurlijk, over het larfje van een galwespje dat daar in woonde en te eten had tot het zou verpoppen tot een wespje. 

Ik zou wel even laten zien hoe het galappeltje er van binnen uitzag en waar het larfje woonde. Sneed vervolgens per ongeluk niet alleen het galappeltje maar ook het larfje in tweeën….. Ik geloof dat ik er snel iets van gemaakt heb dat het larfje niet thuis was en dat ik alleen het appeltje wilde laten zien, ik weet het niet precies meer. Dat werkte blijkbaar, In ieder geval heb ik later niet van ouders gehoord dat ik wel heel gruwelijk aanschouwelijk onderwijs gaf.

In de winter ging ik eens in de klas vetbolletjes maken, voor de vogeltjes. Kleuters  in de kring op veilige afstand van mijn elektrische kookplaatje, waarop een pannetje met vet stond. We moesten even wachten tot het vet heet was, dus we zongen een paar liedjes. Blijkbaar zongen we nogal lang, want toen het zover was dat ik het vogelvoer in het vet kieperde, was dat veel te heet geworden. Och arme vogeltjes, met veel ge-plopperdeplop veranderde de mais in popcorn. De kleuters keken me zeer verbaasd aan waarom ik zowat van mijn stoel rolde van het lachen.
We gingen nog maar wat zingen tot het vet wat afgekoeld was . Het zal vast Iets over een potje met vet geweest zijn.

Ik heb ook zulke leuke herinneringen aan sommige individuele kinderen. In deze blog ga ik geen namen noemen natuurlijk, dat hoort niet.
In die tijd gingen de kinderen nog tussen de middag naar huis in de lunchpauze en als we dan ’s middags weer begonnen deed ik vaak bij wijze van geheugenspelletje: wat heb je thuis gegeten?  De meesten hadden brood gegeten, een enkeling warm en éen meisje vertelde stralend dat ze een tosti met kaas had gekregen.
‘Kind, wat heerlijk,’ zei ik. ‘Dat zou ik ook wel willen!’
Prompt stond ze de volgende ochtend voor schooltijd voor mijn neus met een versgebakken warme tosti in folie. Vervolgens zat ik pontificaal  op mijn juffenstoel een tosti te eten, terwijl de ouders die binnen kwamen: ‘Wat ruikt het hier lekker!’ zeiden en ik vriendelijk ‘Goedeborgen’ knikte met volle mond.
Een andere keer vertelde een kind  over de aardappeloogst en zei: ‘Ik neem morgen een aardappel voor je mee’
‘Leuk’ zei ik en verwachtte een aardappeltje. Werkelijk ik kreeg de grootste aardappel die ik in mijn hele leven gezien heb. We konden er met ons gezin van vier makkelijk allemaal van eten en toen had ik serieus nog over om de volgende dag op te bakken.  

Als we juffendag hadden, waren Annelies en ik allebei tegelijk voor de klas. We waren dan vaak verkleed volgens een of ander thema en de kinderen ook.
Omdat we dan onze verjaardagen vierden,  hadden kinderen ook cadeautjes mee. En overal waren we natuurlijk even blij mee. Tekeningen, chocola, doucheschuim, kaarsjes…. al die lieve dingetjes waren met zorg uitgekozen voor de juffen.
Annelies pakte hetzelfde pakje uit als dat ik had gekregen en riep blij:  ‘O, kijk toch eens juf, een Laproos!’
Vervolgens moest ik bijna gereanimeerd worden, ik stikte van het lachen en kon nog net piepen dat er voor de zwarte letters ‘laproos’ op het pakje nog een fraaie krullerige roze letter K stond…  Ook hier snapten de kleuters weer totaal niks van, waarom moesten de juffen nou tranen uit hun ogen vegen? 

Toen ik in de levensfase zat dat ik weer naar andere mannen mocht kijken, liep er eens een ontzettend leuke verwarmingsmonteur rond op school. Juist die dag had ik twee vlechtjes met strikken  in, een jurkje met schortje voor, kniekousen aan en een rood hoofddoekje om.
En natuurlijk geen andere kleren bij me.
Echt, waarom juist toen… 

Nou ja, er kwam later een andere monteur op mijn pad. En die was de aanleiding dat ik het onderwijs vaarwel zei.
Met Annelies heb ik altijd contact gehouden. Binnenkort zie ik haar weer, ze gaat met pensioen.
De jonge juffen van toen zijn oma’s.
En mijn kleinzoon gaat dus volgende week voor het eerst naar school.
Een heel mooie tijd gewenst,  mijn lieve jongetje. Met hopelijk juffen en meesters die met net zoveel plezier werken als ik heb gedaan.

(geen) archeoloog

Als heel klein meisje antwoordde ik, als iemand aan mij vroeg wat ik later wilde worden: ‘Juf en moeder.’
Toen ik wat groter werd, kreeg ik andere plannen. Ik zou archeoloog worden. Het leek me geweldig om dingen op te graven die honderden of misschien wel duizenden jaren oud waren.
Stille getuigen van mensenlevens van lang geleden. Het aantal generaties wat vóór mij op de aarde rondgelopen heeft is zo onvoorstelbaar groot, ik kan het niet bevatten. 

Er is altijd een bepaald verlangen in mij geweest om er meer van te weten, dingen te ontdekken, misschien zelfs wel verloren gegane kennis weer naar boven te brengen. Het intrigeerde me, en nog steeds, dat àl die generaties mensen hun leven hebben geleefd, met enorme verschillen met het onze, maar ook met enorme overeenkomsten.
Al die mensen zijn geboren, opgegroeid, hebben liefgehad en gerouwd, hebben gedanst en gehuild, hebben gewerkt, zijn ziek geweest, hebben gegeten en gedronken en zijn vroeg of laat gestorven.

Er is meestal niets meer te vinden van hun leven, wat vertelt wie ze waren. Alleen soms nog wat fragmentjes.
Ik wilde graag zulke fragmentjes vinden. Reconstrueren welk leven de individuen geleefd hadden, stuk voor stuk uniek, zoals wij stuk voor stuk uniek zijn.
Niet de mens als soort bestuderen, maar als persoon. Wat deed iemand op een dag, van wie hield ze, wat geloofde ze, wat was belangrijk voor haar. Of hem natuurlijk.

Waarom ben ik dan geen archeoloog geworden? Omdat de praktijk niet zo rooskleurig is als mijn idealen.
Vroeger ging ik met mijn schepje de hei op. Dan groef ik ergens zomaar wat, droomde ervan dat ik iets belangrijks zou vinden, ik ging helemaal op in mijn spel. Want dat was het, en het was heerlijk. Ik groef een plantenwortel op en speelde dat het een botje was. Een steen was een werktuig. Een stuk hout was een overblijfsel van een vuur. 

In het echt werkt het niet zo. De archeologenwereld bestaat natuurlijk niet uit Indiana Joneses, maar ook niet uit louter Zawi Hawass’en.
Een standaard archeoloog moet tegen primitieve leefomstandigheden kunnen, zich in een hiërarchie schikken en vooral bestand zijn tegen een eindeloze reeks teleurstellingen.
Conclusie: ik ging terug naar mijn oorspronkelijke plan en werd juf en moeder. Ben er gelukkig mee!

Wat niet wegneemt dat mijn interesse (passie wil ik het nog niet noemen) voor archeologie altijd gebleven is. Ik bekijk allerlei programma’s en documentaires, bezoek musea, hou via het nieuws ontwikkelingen bij en lees boeken.
Nog steeds met hetzelfde onbestemde gevoel: het niet kunnen bevatten hoelang geleden iemand geleefd heeft en me er toch mee verbonden voelen. En er meer en meer van willen weten.

Daarom was ik ook heel blij dat ik onlangs het Ringheiligtum Pömmelte heb kunnen bezoeken. Ik citeer: 

In juli 2008 werden bij Pömmelte-Zackermünde, niet ver boven Halle in Sachsen-Anhalt, belangwekkende 4300 jaar oude houten restanten van een groot complex blootgelegd. Het complex bevat monumenten die aan Stonehenge doen denken en stamt ook uit dezelfde tijd. We noemen dit een woodhenge, vergelijkbaar met stonehenge maar dan niet gebouwd van steen maar van hout. Vermoed wordt dat de constructies gebruikt zijn voor offer- en dodenrituelen. Tijdens de opgravingen zijn vele offervondsten aangetroffen, wat laat zien dat er complexe rituelen hebben plaatsgevonden. In het oostelijke gebied van het terrein is een concentratie aan graven gevonden.

Het hele gebeuren is in de afgelopen jaren gereconstrueerd, want hout laat wel sporen na maar bestaat niet meer na 4300 jaar.


Vrij toegankelijk en bij lange na niet zo toeristisch als Stonehenge. Wel heel indrukwekkend. Precies om de redenen die ik hierboven noemde.

Er lagen ook stenen platen op de grond op plekken waar vondsten waren gedaan. Gebruiksvoorwerpen, gereedschappen, maar ook skeletten of delen daarvan.
De doden waren met zorg begraven. De mensen waren zoals wij, ze hadden lief en ze rouwden. We weten niet waarom sommige in de buitenring van de cirkel zijn begraven en anderen op een aparte begraafplaats.

Het is gissen, we weten te weinig. Theorieën neem ik (misschien arrogant) vaak met een aantal korrels zout. Het is een aanname en wie weet zitten we er wel volkomen naast.

Zo zei Bert bijvoorbeeld:  er wordt nu wel steeds gezegd dat die poorten waar op midzomer en midwinter de zon precies door schijnt, om spirtuele en religieuze redenen gemaakt zijn, vanwege een vereringscultus. Maar wat nou als het gewoon een kalender was? Dat het duidelijk was op welk tijdstip van het jaar ze zaten?
Die theorie vind ik zelf heel aannemelijk, de zonnewijzer werkt immers ook zo. Misschien was dit wel een voorloper daarvan. 

Hoe het ook zij, ik vond het indrukwekkend om er te zijn. Natuurlijk wist ik dat deze palen nieuw waren en dat de versierselen ook een aanname zijn. Maar hier hadden bijna 45 eeuwen geleden mensen gelopen, net als ik nu. Ze woonden er in de buurt en hadden er geen flauw idee van dat duizenden jaren later hun plek een archeologisch monument zou zijn, waar toeristen op af komen. 

Er kwam een groep kinderen aan, van rond 10 jaar oud, schat ik. Schoolklas, kamp, ik weet het niet, maakt ook niet uit. De meester of begeleider hield een verhaaltje en wilde weer verder.
Drie jongetjes stonden, bij een steen met afbeeldingen, te praten, te wijzen en te discussieren, ze waren heel geestdriftig. 
‘Milan, Willie, hierkomen, we gaan!’ snerpte de meester. De jongetjes merkten het amper, ze waren helemaal in beslag genomen door de steen. ‘WE GAAN WEG, NU KOMEN!’ Meester werd geïrriteerd.
Wat een gemiste kans was dat. Ik popelde om de man aan te spreken en te zeggen dat deze jongetjes zo enthousiast waren over dit onderwerp dat hij ze juist nog van alles moest vertellen en hun vragen beantwoorden. Dit was toch geweldig! Maar hij was alleen maar ongeduldig en wou weg, hij riep nog een keer.
Met tegenzin gingen de jongetjes naar hem toe, tot eentje zich omdraaide en nog snel even terug naar die steen rende. Meester slaakte een duidelijke zucht, ging het kind achterna en sommeerde hem mee te komen. Zonder te vragen wat het mannetje zo graag nog wilde weten of vertellen over deze bijzondere plek. Zo jammer.
Ik hoop dat ik het als juf anders gedaan heb. 

Later heb ik nog even helemaal alleen in de cirkel gestaan en langs de ring gelopen.Er was helemaal niemand op dat moment, zelfs Bert niet.
Ik probeerde het gevoel op me in te laten werken dat ik stond op een plek waarvan eigenlijk alle herinnering al verdwenen was. Een plek die per toeval herontdekt was. Die duizenden jaren geleden gonsde van de activiteit en waar ik nu heel alleen tussen de wilde bloemen stond.
Hoeveel plekken als deze zijn er nog meer, waar wij nog niets van weten? Of niets meer van weten?
Stiekem droom ik misschien toch nog wel om een keer iets te ontdekken….